Hoe klonk de Oudnederlandse th-klank?

Naar aanleiding van het Rotta-filmpje (een educatief filmpje waarin elfde-eeuws Nederlands wordt gesproken) heb ik veel vragen gekregen over hoe taalreconstructie precies werkt. Taalreconstructie is een verdienste van de vergelijkende taalwetenschap die hiervoor gebruik maakt van een gevestigde taalwetenschappelijke methode; het achterhalen van de historische wetmatigheden waarmee de klanken van een taal door de eeuwen heen zijn veranderd. Door deze wetmatigheden terug te volgen (van de moderne dialecten via de middeleeuwse dialecten tot de voorhistorische taalfase) en te vergelijken met de wetmatigheden in verwante talen kan de klankstand van een niet overgeleverde taal gereconstrueerd worden.

Hoe de methode precies werkt is een beetje ingewikkeld, maar kan geïllustreerd worden aan de hand van een versimpeld voorbeeld; in de Oudnederlandse teksten vinden we bijvoorbeeld een klank die geschreven werd met de lettercombinatie th, bijvoorbeeld in het Oudnederlandse woord thing (=ding). In de latere Nederlandse dialecten vindt men een d op de plek waar vroeger deze th stond. Daarom luidt het Modernnederlandse woord: ding, met een d-klank aan het begin.


Th in verwante talen

In het Engels en het IJslands begint ditzelfde woord met een th-klank (Engels thing, IJslands thing), een klank die gemaakt wordt door met je tong tussen je tanden een sissend geluid te maken. Opvallend is dat Engels-IJslandse woorden met th-klank nooit corresponderen met Oudnederlandse woorden die met d of t beginnen. Andersom correspondeert een Oudnederlandse th altijd met een Engels-IJslandse th; de klankreeksen worden in de verschillende talen dus perfect uit elkaar gehouden!

NederlandsOudnederlandsEngelsIJslands
dingthingthingthing
dochterdochtardaughterdóttir
tientententíu

Hieruit volgt dat het onderscheid tussen deze klanken erg oud is en teruggaat tot een fase waarin het Nederlands, Engels en Scandinavisch nog niet uit elkaar zijn gegaan. In deze prehistorische Germaanse vooroudertaal had men dus drie verschillende klanken die corresponderen met de bovengegeven drie klankreeksen.

De vraag is nu hoe deze klanken uitgesproken werden. De d-reeks en de t-reeks bieden dan geen probleem, want zij wijzen allen naar dezelfde klank. Alleen de th-reeks is problematisch want het Nederlands heeft een d waar de andere talen (waaronder het Oudnederlands!) een th hebben.

Het is daarom aantrekkelijk om aan te nemen dat het oudste Germaans ook de Engels-IJslandse th-klank had en dat deze oude th-klank, net zoals in het Engels en het IJslands, bewaard is gebleven in het Oudnederlands. Later pas is deze Oudnederlandse th in een Nederlandse d veranderd, waardoor deze klank samenviel met de oudere Germaanse d die we in dochter zien.

GermaansOudnederlandsModernnederlands
th> th> d
d> d> d
t> t> t

De klanken van het Oudnederlands lagen dus erg dicht bij de klanken van het Engels en het IJslands; in al deze talen begon het woord voor “ding” met een th-klank, het woord voor “dochter” met een d en het woord voor “tien” met een t.

In de loop van de twaalfde eeuw heeft in het Nederlands de klankontwikkeling van th naar d plaats gehad. De plaatsnaam Dordrecht werd in de twaalfde eeuw namelijk nog als Thuredrith geschreven, maar in de dertiende eeuw als Dordrecht. Deze veranderde spelling vindt men natuurlijk niet alleen in het geval van Dordrecht maar in alle namen die eertijds met th begonnen (zo ook bv. Thelden naar Delden). In de dertiende eeuw hebben we dan het tijdvak van het Oudnederlands verlaten en zijn we in de Middelnederlandse taalfase terechtgekomen.

Belangrijk om te onthouden is dat elke oude th in deze positie (begin van het woord) in deze periode in een d veranderde. Alleen zo is te verklaren dat de vergelijking van klankreeksen tussen de verschillende verwante talen regelmatige overeenkomsten oplevert.


Latijns schrift en Runenschrift

Dezelfde conclusie (dat de Germaanse th-klank apart stond van de Germaanse d of t) kan ook afgeleid worden uit de middeleeuws spelling van het Oudnederlands in Latijns schrift. Deze spelling is namelijk gebonden aan de specifieke uitspraakregels die voor het Latijn golden. Het Latijn had namelijk wel een d-klank en een t-klank, maar geen klank zoals de Engelse th. Hiervoor had de klerk dus een creatieve oplossing nodig en werd de th-lettercombinatie uitgevonden.

Voor hun eigen runenalfabet hadden de Germaanssprekende volkeren trouwens een andere oplossing bedacht; ze hadden een letter ontworpen die precies deze th-klank weergaf, namelijk de runeletter , ook wel thorn genaamd (naar de doorn-vorm van het runeteken). In de middeleeuwen hadden de Engelse monniken dit runeteken opgenomen in het Latijnse alfabet; het bood namelijk een makkelijkere oplossing dan de omslachtigere th-spelling!

de thorn-letter þ in het woord theod op het eerste blad van het Oudengelse Beowulfgedicht

Leenwoorden in het Nederlands

Ook de overdracht van leenwoorden kan wat vertellen over de Nederlandse uitspraak van duizend jaar geleden. Dat kan door het klanksysteem van de gevende taal en de ontvangende taal met elkaar te vergelijken en vast te stellen hoe deze klanksystemen zich tot elkaar verhielden.

Hier een voorbeeld uit de negende en tiende eeuw toen Vikingen onuitgenodigd de Lage Landen bezochten. Deze Scandinaviërs spraken een taal die de voorouder was van het IJslands. De Vikingen hadden namen waarin ook diezelfde th-klank voorkwam die we in het IJslandse woord thing tegenkwamen. Omdat sommige van hen in de Lage Landen zijn blijven wonen, zijn Noorse Vikingnamen zoals Thorgeir, Thorgisl en Thorolfr in latere Nederlandstalige bronnen terug te vinden als Dorgher, Dorghis en Dorolf. Hieruit blijkt dat de Oudnoorse th-klank onze taal is binnengekomen toen ook het Nederlands nog de th-klank had zodat de ontleende namen dezelfde th > d klankontwikkeling van de twaalfde eeuw door konden maken.


Conclusie

Door al deze puzzelstukjes met elkaar te combineren kunnen we dus met grote zekerheid zeggen hoe de Oudnederlandse klank die geschreven werd met de th lettercombinatie daadwerkelijk uitgesproken werd. En diezelfde puzzel kan voor élke klank van het Oudnederlands gemaakt worden zodat we na meer dan een eeuw wetenschappelijke bestudering van de taalgeschiedenis van het Nederlands een goed overzicht hebben van hoe onze taal duizend jaar geleden geklonken moet hebben.

Deze bijzondere verdienste van de historische taalwetenschap is in 1952 door de Amsterdamse taalwetenschapper Mina Colis als volgt beschreven:

“Taalgeschiedenis is in beginsel de zwartste der zwarte kunsten! Het enige middel om de geesten van verdwenen eeuwen opnieuw tot leven te wekken!”

Het moge hiermee duidelijk zijn dat we in de vergelijkende taalwetenschap een belangrijke historische discipline hebben die een uitzonderlijk venster op het verleden verschaft.


Bibliografie

Beekes, R.S.P. (1990). Vergelijkende Taalwetenschap; Tussen Sanskriet en Nederlands. Zeist: Spectrum.

Van Bree, C. (1977). Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands; deel 1 Gotische Grammatica, Inleiding, Klankleer, Universiteit Leiden.

Leys, O. (1955). “Namen van Skandinavische oorsprong in West-Vlaanderen”, in: Mededelingen van de Ver. voor Naamkunde te Leuven en de Comm. voor Naamkunde te Amsterdam 31 (1955), 172-174.

Weijnen, A.A. (1968). Het schema van de klankwetten, Nederlandse taalgeschiedenis, Assen: Van Gorcum & Comp.


Noot aan de lezer

Let op! De vergelijkende methode is een nauwkeurig proces dat alleen werkt als we de klanken van een woord in hun oudste vorm in een precies omschreven fonologische omgeving vergelijken! Voor een doorwrochte inleiding tot de methode van klankreconstructie kan ik Robert Beekes’ boek uit 1990 aanbevelen (Vergelijkende taalwetenschap: een inleiding in de vergelijkende Indo-europese taalwetenschap).

Wie een goed overzicht wil hebben van de klankwetten die van het Oudgermaans naar het Nederlands leiden kan het mooie boekje van A. Weijnen “het schema van de klankwetten” uit 1968 raadplegen. Ook het recent (2016) herziene “Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands” van Cor van Bree (1ste ed. 1977) is zeer de moeite waard.

9 gedachtes over “Hoe klonk de Oudnederlandse th-klank?

      1. In dit voorbeeld, waar het om stemloze th’s aan het begin van het woord gaat, niet. Vandaar ook dat ik dit voorbeeld had gekozen 🙂

        Belangrijk is in ieder geval dat je verschillende historische fonemen met elkaar vergelijkt. En om die verschillende fonemen vast te stellen is het belangrijk allereerst de oudste fases van verwante talen met elkaar te vergelijken, dwz Oudengels met Oudnederlands met Oudijslands.

        Like

  1. Mooi artikel. Gelukkig kunnen we in deze beluiktijd wat meer tijd spenderen aan het lezen van interessante artikels.
    Over de wikingen (ja voor mij geen Vikingen) heb ik wel een andere visie die volgens mij logisch in elkaar steekt, maar alles blijft hypothetisch natuurlijk.
    Is men in de wetenschappelijke wereld akkoord met het mogelijke geluid (je tong tussen je tanden met een sissend geluid) van die ‘th’? Kunnen we voor de ‘h’ ook niet denken aan een glottisslag of een ie- of j-klank?
    Ik zit nog met een vraag. Het Oudengels, het Oudnederlands en het Oudijslands, sprak men dat in eenzelfde periode? Als ik woorden opzoek zie ik dat de eerste attestaties dikwijls ver uit elkaar liggen in de tijd. Werd Oudnederlands uit bv. de achtste eeuw ook vergeleken met Oudijslands uit de achtste eeuw?

    Like

    1. Beste Luc Vanbrabant,

      Hartelijk dank voor uw reactie. De reconstructie van de klank als [θ] is niet omstreden. Dat het bij de spelling in de middeleeuwse bronnen niet om een /t/ met aspiratie gaat, kan ook opgemaakt worden uit de andere puzzelstukjes voor de foneemsystemen van de Oudgermaanse talen. Zo is er overtuigend bewijsmateriaal dat aspiratie oorspronkelijk een attribuut van de stemloze reeks was waarbij alleen het Nederlands en het Rijnlands Duits uiteindelijk deze aspiratie hebben verloren.

      Wat betreft uw tweede vraag; bij taalvergelijking gaat het om de vergelijking van de oudst overgeleverde taalfasen. Het Oudengels (600 – 1150) en het Oudnederlands (600-1170) behoren tot hetzelfde tijdvak. Het Oudijslands (1200-1500) niet want het werd iets later gesproken, maar het is toch de oudste fase van het Scandinavisch waar we substantiële bronnen van hebben. Soms kunnen we gelukkig ook taalmateriaal uit Scandinavische tekstfragmenten in runenschrift (800-1200) gebruiken.

      hartelijke groet,

      Peter-Alexander

      Like

  2. In het Fries werd th- in principe een t- (terskje = dorsen, tank = dank, tinke = denken, tsjok (correspondeert met “dik/thick”) behalve in voornaamwoorden (dy, dizze, dat) (dus ook de lidwoorden), het vastelandskandinavisch doet hetzelfde (Deense pendanten: tærske, tak, tænke,tyk vs det, den(ne) etc.) en ook het Engels heeft stemhebbend/stemloos verschil (thresh, thank, think, thick vs that/ this).Het lijkt me waarschijnlijk dat het oudere Germaans dus ook een stemhebbend/stemloos onderscheid had in pronomina vs andere woorden? Dus zou ik in de Oudnederlandse pendanten ook “*thenkan” (ONW heeft “thenken”) een andere klank geven dan een pronomen als “thio”.

    Like

Plaats een reactie