Bonje over een Brusselse bruidsschat van 1449

Inleiding

Iedereen die bekend is met mijn taalhistorisch onderzoek weet dat ik de boeren en buitenlui van de middeleeuwen vaak een stuk interessanter vind dan de burgers en adel. Dit artikeltje gaat over een archiefstuk waarin de verschillende werelden dicht bij elkaar komen; de stedelijke administratie waarin adel en burgers de inkomsten uit erfrentes en boerengrondbezit regelen.

Het document dat mijn aandacht trok, bevindt zich in de schepenregisters van de stad Leuven. In het register van 1451 vond ik een kopie van een schepenbrief waarin gesproken wordt over de afhandeling van een geschil tussen edelman Jan van der Lek en de rekenmeester van de hertog van Brabant.[i] Merkwaardigerwijze wordt in deze schepenbrief ook het dorp Wouw genoemd, het West-Brabantse dorp waar ik ben opgegroeid en waar ik meerdere naamkundige artikelen over heb gepubliceerd.[ii]

De inhoud van de brief is niet eenvoudig. In dit artikeltje wil ik daarom kort uitleggen hoe de ontzettend gecompliceerde regeling die erin beschreven wordt, in elkaar zat en waarom ik het interessant vond.

Afbeelding van aanhef schepenbrief; SAL 7345, f. 83r

Huwelijk

Adriaan van der Ee – de rekenmeester van de hertog van Brabant – was op kerstavond van 1449 in het huwelijksbootje gestapt. Hij had een goede partij gevonden in de dochter van Jan van der Lek, telg van het machtige geslacht Van der Lek-Polanen. Als bruidsschat had heer Jan aan de familie van Adriaan driehonderd “saluuten” beloofd.[iii] Daarnaast zou zijn dochter honderd Rijnse guldens jaarlijkse erfrente ontvangen. Twee jaar later was deze som echter nog steeds niet betaald zodat Adriaan in het najaar van 1451 naar Leuven trok om daar met Jan van der Lek tot een vergelijk te komen. Op de tweede oktober lieten zij door de Leuvense schepenbank hun overeenkomst bekrachtigen.

Betalingstermijn

Zij spraken af dat de driehonderd gouden “saluuten” voor twee februari betaald zouden zijn en bij uitblijven van betaling Jan van der Lek uiterlijk twee weken na het verstrijken van de betalingstermijn een waardebrief ter waarde van 250 Bourgondische “klinkers” bij Adriaan thuis in Brussel af zou leveren.[iv] Deze waardebrief was een schuldbekentenis van zijn zwager, Hendrik van Bergen, de zoon van Jan II van Glymes (de heer van Bergen op Zoom en kasteelheer van Wouw). Als garantie voor de belofte dat Hendrik de schuld in naam van Jan van der Lek zou voldoen, had Jan zijn deel in de erfrenten op enkele landgoederen in de heerlijkheid Wouw als onderpand gegeven.  

Wouw

De landgoederen waar het om ging, waren het goed Moerbeke – gelegen ten zuiden van de Heerlese buurtschap de Vijfhoek – en een landgoed op de “Zantberch” – gelegen ten zuidoosten van Kruisland – dat toentertijd in het Wouwse deel van het “gemeene lant van Wouwe en Roesendael” lag.[v] Bij uitblijven van betaling (in dit geval door Hendrik) mocht Adriaan de erfrenten op deze goederen, tot en met de waarde van driehonderd “saluuten”, te Wouw in ontvangst nemen. Enige conflicten die verder zouden ontstaan over het mogelijke verschil tussen de inkomsten uit de Wouwse goederen en de schuld zouden dan door onafhankelijke bemiddelaars voor de schepenbank van Leuven worden afgehandeld.

het middeleeuwse goed Moerbeke op de kaart van de heerlijkheid Wouw van 1758, (noord is links) ARR BoZ inv. 1347

Belofte maakt schuld

Mocht het nu voorvallen dat Hendrik van Bergen zou overlijden voordat Jan van der Lek zijn schuld had betaald, zouden beide delen in de erfrente op Moerbeke en de Zandberg (dus zowel het deel in deze inkomsten van Jan van der Lek als het deel van Hendrik van Bergen) aan Adriaan toevallen. Daarvoor moest hij wel eerst samen met zijn vrouw Cornelia naar het dorp Wouw toegaan om daar voor de vierschaar en het landrecht van Wouw gevestigd te worden als eigenaar van de grond.

De lezer zou zo de indruk krijgen dat deze zaak geheel dichtgetimmerd is. Toch blijkt dat niet zo te zijn want pas in 1512 slaagde de kleinzoon van Jan van der Lek erin de schuld van zijn grootvader aan Adriaan geheel te betalen.[vi] Of Adriaan en zijn vrouw naar aanleiding van deze zaak op enig punt toch nog naar Wouw zijn gereisd, heb ik niet vast kunnen stellen. Het lijkt mij echter wel waarschijnlijk gezien de Wouwse goederen de belangrijkste garantie waren totdat de schuld geheel voldaan was.

Conclusie

Kortom: we mogen concluderen dat Jan van der Lek zich diep in de schulden had gestoken voor het huwelijk van zijn dochter Cornelia. Wellicht wilde Jan zo invloed verwerven aan het hof van de hertog van Brabant. Ook kunnen we vaststellen dat Adriaan van der Ee – als hoveling van bescheiden afkomst – belangrijk genoeg was om de edelman tot betaling te dwingen. Dat daar de jaarlijkse erfrenten van het Wouwse grondbezit mee gemoeid waren hoeft niet te verbazen, want het was een belangrijke bron van inkomsten in het land van Bergen op Zoom. Zo kon het voorvallen dat op een rechtszitting in de Brabantse “hoofdstad” Leuven, een hoge edelman zoals Jan van der Lek en een rijke patriciër zoals Adriaan van der Ee, inkomsten uit Wouws boerenland bespraken.


[i] Het schepenregister geeft “Adriaen van der Ede” met hypercorrecte <d> als spelling.

[ii] SAL (= Schepenarchief Leuven) 7345, f. 83r-84v. Hier gedigitaliseerd.

[iii] Het geldbedrag in “saluuten” staat in de tekst gewaardeerd op vierentwintig en een halve stuiver (vermoedelijk Brabantse grote) per goudstuk.

[iv] Het geldbedrag in “clinckaerts” staat in de tekst gewaardeerd op veertien stuivers per goudstuk.

[v] J.B. van Loon. (1964). “Perceel en terreinnamen in het zuidelijk deel van Kruisland”. Jaarboek Ghulden Roos 24, 79-80.

[vi] GA Breda (= Gemeentearchief Breda), inv.nr. 420, fol. 28v, d.d. 16-6-1512.