De moordvloer van Detzem: de oprichting van een Duitse buitengalg in 1731

Detzem is een klein dorpje aan de Moezel – niet ver van Trier – waar al tweeduizend jaar geleden een nederzetting stond. De naam Detzem gaat terug op het Galloromaanse decima leuga (10 mijlen), een naam die al in de Oudheid gegeven moet zijn en verwijst naar het feit dat Detzem tien Gallische mijlen van Trier vandaan ligt.

Deze blogpost gaat echter niet over plaatsnamen maar over een achttiende-eeuwse notitie over Detzem uit 1731 (vermoedelijk bewaard in een stadsboek), herteld door Jacob Grimm in 1841. In deze notitie wordt beschreven hoe de buitengalg van Detzem in 1731 werd opgericht. Alhoewel het oorspronkelijke handschrift waaraan Grimm de notitie ontleend heeft door een gebrek aan een bronvermelding moeilijk na te speuren is, zijn de details van dit relaas fascinerend…

Het Hochgericht van Detzem met de expositiegalg stond op de grens van de heerlijkheid op een bergweide bij de Schleicherberg die ook nu nog de Mordflur heet, vlakbij een beek met de naam Mordbache en een straat met de naam Mordstrasse. In de lokale veld- en waternamen rond het dorp is de herinnering aan de lugubere geschiedenis van deze plek dus bewaard gebleven.

gebied van het hooggerecht op de Tranchotkaart van het Moezelland van 1803-1820

Volgens het bericht uit 1731 ging de oprichting als volgt:

Toen de timmerlui bijna klaar waren met het maken van de stellage, begon de ceremonie. Allereerst stelden de Halsrechtmeier, de schepenen, de grondbezitters en schutters zich in een kring rond de galg op. Zodra de laatste pen in het houten bouwsel werd gestoken, trad de Amtmann, een beambte van het St-Maximins-klooster, naar voren. De Amtmann sloeg toen de eerste spijker in de pen. Vervolgens was het de beurt van de meier die de tweede spijker sloeg. Daarna mochten de schepenen hetzelfde doen en sloegen ook hun spijkers in de pen.

Vervolgens werd gezamenlijk – als gemeenschap – het bouwsel overeind gezet. Zowel de timmerlieden, de inwoners als de notabelen hielpen een handje mee. De Amtmann verklaarde toen plechtig dat dit voor niemands eer nadelig is. Het terechtstellen van misdadigers was immers geen eerzame aangelegenheid

Daarna begon de volgende stap van het ritueel. De Amtmann beroerde de galg feestelijk met zijn staf waarna de schepenen en de halsrechtmeier hetzelfde mochten doen. Ten slotte waren de gewone inwoners aan de beurt die dan geen staf hadden maar alsnog de galg met blote hand aanraakten.

Als afsluiting van de inwijding bevestigde de meestertimmerman een met bloemen versierde berkenstruik aan de galg en sprak een spreuk. Om het ritueel duidelijk in het geheugen van de jongste generatie te prenten wierp de rentmeester geldstukken naar de kinderen en vuurden de schutters ceremonieel hun geweren af…. Zo eindigt de hertelling van Grimm van de notitie uit 1731.

voorbeeld van een Expositiegalg bij het Freilichtmuseum Neuhausen

Wat ik vooral interessant vind aan deze historische anekdote zijn de details waarmee het plattelandsritueel beschreven staat. We krijgen als het ware een venster op een buitengewone gebeurtenis in een achttiende-eeuws dorpje aan de Moezel. Ook bemerkenswaardig is dat het ritueel plaats vindt op de limieten van de heerlijkheid (zie ook deze blogpost), in de liminale ruimte zoals antropologen dat zo mooi noemen. Het ritueel heeft duidelijk een hiërarchisch karakter (de vertegenwoordiger van het klooster gaat vóór de wereldlijke notabelen) maar schijnt vooral ter bevestiging van de autonomie en groepsidentiteit van de gemeenschap te dienen.

Wat ik me ook afvraag; zijn er in de vroegmoderne bronnen uit de Lage Landen ook zulke beschrijvingen van dorpse galginwijdingen bewaard gebleven? Hadden die een soortgelijk karakter of waren die juist wezenlijk anders? Ik ben wel bekend met vroegmoderne plattelandsrituelen die te maken hebben met de oprichting van grensstenen, huwelijken, dijkschouwingen en kapel- of kerkwijdingen maar eigentijdse voorbeelden van galginwijdingen ken ik niet. Mocht iemand een voorbeeld kennen, ik hoor het graag.

De herbouw van een 16e-eeuwse standerdmolen in het land van Bergen op Zoom

Al in de dertiende eeuw stonden er twee windmolens in de parochie Wouw (eerste vermelding in een oorkonde uit 1289, ONB I, nr. 1265). Deze windmolens waren standerdmolens, een molentype dat rond een centrale staak (de standerd) werd gebouwd. Dankzij deze standerd, die als draaias fungeerde, kon de molen de juiste richting op worden gedraaid.

Standerdmolen, Aegidius Sadler naar Jan Brueghel ca. 1580

Een van deze middeleeuwse molens stond ten zuidwesten van de dorpkom van Wouw, niet ver van de Bergsebaan. Deze molen werd indertijd de “westmoelen” genoemd. De andere molen – “de oostmoelen” – stond ten noordoosten van de dorpskom bij de heirweg naar Roosendaal en werd ook wel “de Veldtsche molen” genoemd vanwege het nabijgelegen “Veld van Spellestraat“.

locaties historische westmolen en oostmolen t.o.v. Wouwse dorpskom. Onderlaag: Google Maps

jaarrekening 1533

In 1533 liet de heer van Bergen op Zoom de westmolen afbreken en opnieuw opbouwen. Dankzij de jaarrekening van de rentmeester van Bergen op Zoom is er vrij veel over deze herbouw bekend (ARR BoZ inv. 954, f. 200-201). De reden voor de afbraak wordt niet gegeven maar we mogen vermoeden dat er een accute aanleiding voor was. We kunnen dan denken aan stormschade of brand. In 1530 was immers nog één van de molenstenen vervangen, dus een drastische renovatie waarvoor ook nieuwe molenstenen moesten worden gekocht, stond duidelijk niet in de planning.

De rentmeester van de heer van Bergen op Zoom gaf de bouw in opdracht aan Jan de Molenmaker die met zijn gezellen en aangeworven arbeiders aan het werk toog. Hij kreeg voor de bouw 150 karolus guldens betaald waarvoor hij het bouwhout en de standerd zelf moest bekostigen. Jan bedong wel als voorwaarde dat extra onvoorziene kosten na afloop alsnog gedeclareerd konden worden.

ARR BoZ inv. 954, f. 200v

kosten

Voor de herbouw werd een deel van het hout en ijzerwerk van de oude afgebroken molen gebruikt. Het oude ijzerwerk werd door de smid van Wouw omgesmeed tot nieuw ijzerwerk. De rest van de benodigde ijzeren onderdelen werden door de smid van Bergen op Zoom vervaardigd. Jan de slotenmaker kreeg de opdracht een nieuw “blockslot” voor de molen te maken en ook andere lokale ambachtslieden droegen aan de herbouw bij: extra bouwhout voor zolderplanken, spijkers e.d. werden in het dorp aangeschaft.

kostenpostbedrag (afgerond)
bouw van de molen (incl. arbeid, bouwhout & standerd)150 Karolus gulden + 7 gulden declaratie
molenstenen84 Karolus gulden
nieuw ijzerwerk23 Karolus gulden
omsmeden oud ijzerwerk7 Karolus gulden
spijkers11 Karolus gulden
nieuw blokslot14 stuivers
zolderplanken6 Karolus gulden
vervoer groot bouwhout & molensteen4 Karolus gulden
invetten nieuwe standerd met reuzel4 stuivers
geschenk van 1 ton bier1 gulden

Toen de standerd van de windmolen was opgericht schonk de heer van Bergen volgens de oude “costume” een ton bier aan de molenbouwer en zijn arbeiders. Voor het invetten van de standerd werd vier pond reuzel gebruikt. De molenstenen en de planken werden in Antwerpen gekocht en via Bergen op Zoom naar Wouw vervoerd. Vermoedelijk moesten ze daarna met veel moeite van de Bergsebaan naar de bouwplaats worden gesleept. De dorpelingen van Wouw verrichtten het sjouwwerk van het kleinere bouwhout gratis. Voor het grotere houtwerk en de molenstenen moesten grote wagens en boten worden gehuurd.

conclusie

De bouw duurde iets meer dan twee maanden (9 weken) en kostte 296 karolus gulden waarvan maar liefst 84 gulden bestemd waren voor de aanschaf van de molenstenen. Toch zal de rentmeester van dat grote bedrag niet lang wakker hebben gelegen; het molenrecht was immers één van de meest lucratieve inkomsten voor de Brabantse heren (cf. Damen 2022). In het geval van de Wouwse westmolen, kreeg de heer van Bergen op Zoom elk jaar zo’n 28 pond Brabants pacht voor de molen (ongeveer 112 Karolus gulden). De investering was dus snel weer terugverdiend.


Nawoord over locatie

De locatie van de middeleeuwse Wouwse westmolen komt waarschijnlijk overeen met de locatie van de huidige molenberg waarop ook nu nog de vroeg-negentiende-eeuwse korenmolen “De Arend” (1811) staat. Daarvoor, vermoedelijk in de dertiende eeuw nog, zal er een molen tussen Wouw en de Ouwburg (hoogmiddeleeuwse kasteellocatie) in hebben gestaan. We mogen dit aannemen omdat in het Wouwse cijnsboek van 1758 een oude veldnaam molenberg aan de zuidwaartse weg naar de Ouwburg staat ingetekend (ARR Boz inv. 1347, f. 120r).

Heerlijksheidskaart H. Adan 1758; het rechthoekige roodomlijnde blok linksonder werd in 1758 “Molenberg” genoemd met twee oude woonpercelen ten westen daarvan (toen bos). Het kleine roodomlijnde blok daar rechtsboven is de huidige Molenberg.

bibliografie

Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom (= ARR Boz), inv. 954, Rekening van de rentmeester van Wouw, Moerstraten, Steenbergen, Roosendaal en Nispen, 1524/1525-1533/1534

ARR BoZ, inv. 1347, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw , 1758

Damen, Mario (2022). “The counts of Nassau and the Performance of Lordship in Late Medieval Brabant”. in: Communities, Environment and Regulation in the Premodern World, ed. by Claire Weeda, Roert Stein & louis Sicking, CORN Publications Series 20, 233-262.

Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (= ONB) II; de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, tweede stuk (1289-1312), M. Dillo, G.A.M. van Synghel & E.T. van der Vlist eds., Rijks geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag.

Zoektocht langs oude kaarten; waar stond de galg van Wouw?

Enkele eeuwen geleden was het een alledaags gezicht; de buitengalg, een stellage waar lichamen van terechtgestelde misdadigers ten toon waren gesteld. Zo’n buitengalg stond vaak langs verkeerswegen of kanalen, goed zichtbaar voor iedereen die de heerlijkheid binnenkwam. Op deze manier maakte de galg aan ingezetenen en vreemdelingen twee dingen duidelijk: 1) hier wordt misdaad zwaar bestraft en 2) hier hoef je niet je eigen recht te halen maar kun je voor gerechtigheid op de overheid vertrouwen (zie Mol 2000).

Ook in de Brabantse noordwesthoek stonden dergelijke galgen. Plaatsen zoals Bergen op Zoom, Roosendaal, Steenbergen en Wouw hadden allemaal hun eigen gerechtsplaats. Maar terwijl de historische locaties van de galg van Bergen op Zoom (bij de Wouwse poort en de Raaijbergen), de galg van Steenbergen (bij de Wouwse poort en de grens met Halsteren) en de galg van Roosendaal (op de hoek van de Langendijk) goed bekend zijn, is dat bij de galg van Wouw niet het geval. Daar komt bij dat de locatie van deze Wouwse galg in de loop der eeuwen een keer verschoven is. In dit korte artikeltje wil ik deze kwestie kort toelichten en de juiste plaats van de Wouwse galg aanwijzen.

de oude galg van Wouw

Uit zestiende-eeuwse archiefstukken blijkt dat de oude middeleeuwse galg van Wouw vrij dicht bij Bergen op Zoom lag. Deze plaats wordt in deze stukken beschreven omdat ze de oude grens tussen Bergen op Zoom en Wouw zou markeren (Van Ham 2000: 32). Zo verklaart de voormalige Wouwse schepen Cornelis Goorts in 1496 dat in vroegere tijden een zekere Digne Keijtens en Mathijs Herman Beelen bij deze gerechtsplaats terechtgesteld waren (ARR Boz inv. 342, p. 56v).

“…int gemeynen heeft hoiren seggen dat digne keytens ende mathijs herman beelen inde articulen geruert sijn bij den officier van wouwe nyet wetende wij deselve was aenden eenen pijlen vanden steenen galghen in den articule geruert geexecuteert geweest te wetene die vrouwe gedolven ende den voirs mathijs geexecuteert metten baste ende dat deselve digne keijtens worde begraven opt kerckhoff tot heerle.”

Het vonnis was streng: Digne werd levend begraven (en daarna herbegraven op het kerkhof van Heerle) en Mathijs opgehangen.

Het vermeende grenspunt van de stenen galg staat ook afgebeeld op een kaart van omstreeks 1550 waarop de stellage staat ingetekend met de begeleidende tekst: “hier hebben die van Wou iustitie gedaen”.

ARR Boz inv. 599; noorden is rechts

Maar waar stond deze middeleeuwse galg nu? Een achttiende-eeuwse landmeterskaart uit 1799 laat zien dat ten zuiden van de oude Ruytershoeve aan de Wouwse baan (tussen Bergen op Zoom en Wouw in) naast een zuidwaarts weggetje een oud bosperceel lag dat op de kaart “Galgenbos” wordt genoemd. Deze veldnaam markeert zonder twijfel de locatie van de oude galg van Wouw.

detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B met veldnaam “Galgenbos”

Als we deze locatie intekenen op een moderne kaart, zien we dat de ouwe Wouwse galg tegenover de Canadese begraafplaatsen aan de andere kant van de snelweg moet hebben gestaan.

locatie gemarkeerd op Topotijdreis

De nieuwe galg van Wouw

Bij de grensregeling van 1558 schoof de grens echter ten nadele van de Wouwenaren naar het oosten op en kwam zo bij de stenen brug over de turfvaart (het watertje dat de Zoom heet) te liggen. Dit is de plek waar ook in latere eeuwen de grens tussen Wouw en Bergen op Zoom lag en die ook nu nog in de volksmond “de Wouwse tol” heet. Met de verschuiving van de grenzen lag de oude gerechtsplaats plots niet meer binnen de heerlijkheid Wouw en de galg moest dus ook verplaatst worden.

In de zeventiende en achttiende-eeuwse processtukken van de Wouwse vierschaar wordt de plaats van de buitengalg op de “Wouwse heide” geplaatst (zie ook dit artikel over Brabantse bandieten). Deze plaatsbepaling is weinig precies aangezien grote delen van het heidegebied rond Wouw bekend stonden als “de Wouwse heide”. Gelukkig staat op een Franse kaart van omstreeks 1747 de gerechtsplaats – ten noorden van de Bergsebaan en net ten oosten van stenen brug over de Zoom – duidelijk ingetekend. Hij stond dus ten zuidwesten van Heerle vlak bij de Wouwse tol.

BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126

Verrassend genoeg ontbreekt de galg op de talrijke achttiende-eeuwse landmeterskaarten van het land van Bergen op Zoom en Wouw. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de heide beheerd werd als gemeenschappelijk bezit en dus niet in groot detail hoefde te worden afgebeeld. Toch is er één kaart waarop de galg wel te vinden is: een heerlijkheidskaart van Bergen op Zoom – gemaakt door Jean-Baptiste Adan in 1791 – waar naast een tekeningetje van de buitengalg de tekst: “Geregte van Wouw” geschreven staat.

detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179 met beschrijving “Geregte van wouw”

Maar het gebied bij de Wouwse tol is tijdens de aanleg van de snelweg flink op de schop gegaan. Ook hier is het dus nuttig om de plaats op een moderne kaart aan te geven; we zien zo dat het Wouwse gerecht op het terrein van het noordelijke tankstation aan de A58 stond.

locatie gemarkeerd op Topotijdreis

het gerecht op de limieten van Roosendaal

Tot slot: ten oosten van Wouw op de grens met Roosendaal (niet ver van de Vroenhoutse Dalstraat) stond ook een gerechtsplaats waar de Wouwenaren misdadigers hebben tentoongesteld. Het lijkt hier in eerste instantie om een gelegenheidsgalg te gaan; zo herinnerden omstreeks 1480 de inwoners van Wouw zich nog dat de gerechtplaats was opgericht nadat twee mannen (vader en zoon) de daar woonachtige molenaar hadden omgebracht. Nadat de boosdoeners gevat waren, werden ze ook daar terechtgesteld; de ene op het grondgebied van Roosendaal en de andere op het grondgebied van Wouw (Van Ham 1975: 126). Nadien lijkt de gerechtplaats nog enige tijd in gebruik te zijn gebleven als Roosendaalse buitengalg.

locatie van het “Roosendaelsche gerecht” op de grens met Wouw aangegeven op de Wouwse heerlijkheidskaart van 1758 (ARR BOZ D270)

Grappig feitje: Tijdens archiefonderzoek in 2020 kwam ik toevallig een tot dan toe onopgemerkte afbeelding van deze gerechtsplaats tegen. Op de achterkant van een dossierstuk uit 1504 had een commissielid een schetsje van de buitengalg (“Rosendaelsche Regte”) en de Wouwse (oost-)molen (de Woutse mollen”) gemaakt.

NA, NDR RRB inv. 110

Conclusie

Zoals eerder al opgemerkt was de galg een belangrijke plek voor de historische tijdgenoten. Het markeerde een plek waar veiligheid en gerechtigheid werd gewaarborgd en een gemeenschap haar eigen zelfstandigheid en autoriteit kon uitdragen. Met de lokalisering van deze Wouwse buitengalg is dus ook een belangrijk stukje middeleeuwse/vroegmoderne topografie van Wouw boven water gekomen. Ik ben daarom zeer tevreden dat ook dit vraagstuk een bevredigend antwoord heeft gekregen.

bibliografie

Archief Raad en Rekenkamer Bergen op Zoom (= ARR BOZ), inv. 599, D-1, Bergen op Zoom: Figuratieve kaart van West-Brabant, midden 16e eeuw (ca. 1545-1550) van het gebied begrensd door Ooltgensplaat – Gastel – Nispen – Zandvliet.

ARR BOZ, inv. 342, Stukken betreffende de regeling van de grenzen tussen Bergen op Zoom en Wouw, 1496-1560, p. 56v.

ARR BOZ, inv. D270, Kaart van de Heerlijkheid Wouw, 1e t/m 19e Hoek, alle percelen genummerd.

BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126, Kaart van de omgeving van Bergen op Zoom met forten, bastions en lunetten.

Van Ham, W.A. (1975). “Breda contra Bergen op Zoom: vijf eeuwen strijd om de grenzen (II).” Jaarboek De Oranjeboom 28, 95-134.

Van Ham, W.A. (2000). Macht en Gezag in het Markiezaat, Verloren: Hilversum.

Mol, J.A. (2006). “Galgen in Laat-Middeleeuws Friesland”. De Vrije Fries 86, 95 – 140. 

WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179, Caarte van het zuyd en west quartier des marquisaat van Bergen opten Zoom.

WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B, Bergen op Zoom: Overzicht van percelen afgekapt bos (in geel) gelegen tussen Hinxmeer en Ruijtershove.

Nationaal Archief (=NA), NDR (=Nassause Domeinraad) RRB inv. 110

Het huis van Spellestraat: een kortstondig “kasteeltje” bij Wouw

afbeelding van middeleeuws landhuis met ontginningshoeve omstreeks 1600 (Visscher)

Een landgoed is een samenhangend stuk grondbezit waarbij een opvallende woning hoort. Deze woning onderscheidt zich van de gewone bebouwing doordat ze bijvoorbeeld van steen gemaakt is. Het kon dus om een kasteel gaan, een stenen landhuis of een extra grote en belangrijke boerderij (zie ook Leenders 1999). In de middeleeuwen bevonden zich in de heerlijkheid Wouw meerdere van zulke landhuizen met landgoederen waarvan het kasteel van Wouw (toentertijd ‘thof van Wouwe’ genoemd) de bekendste is.

Een landgoedje dat tot nu toe onopgemerkt is gebleven is het huis van “Spellersteyn”, een stenen landhuis gelegen ten noorden van Wouw aan de Spellestraat, niet ver van de zuidelijke kruising met de Kruislandseweg. Het stond vermoedelijk ten noordwesten van het vroegtwintigste-eeuwse kapelletje aan de linkerkant van de Spellestraat.

locatie ten opzichte van Wouw op luchtfoto van Google maps.

De meest volledige beschrijving van het landgoed vinden we in een Antwerpse schepenaantekening uit het jaar 1479. Hierin lezen we over “een steenen huys geheeten spellersteyn” met bijgebouwen, tuin, bouwland en weilanden – twaalf Roosendaalse gemeten groot – (ca. 5 ha) en gelegen tussen de Spellestraat aan de oostzijde en een sloot aan de westzijde.

de naam Spellersteyn uit het Antwerpse schepenregister van 1479 (ARAA Sr 96 f. 262v)

Hierdoor valt het landgoed redelijk goed op de kadasterkaart van 1832 te plaatsen. Zelfs vandaag de dag bewaart de vorm van het hedendaagse boerderijperceel een deel van de omtrek van de oude hofgracht.

kadaster 1832: Leenders & Kerkhof

Het is ook interessant om te bekijken wie dat landgoed vóór 1479 nu eigenlijk bezat. Dat was namelijk Jan van den Zande Gieliszone, een koopman uit Bergen op Zoom. Deze koopman bezat niet alleen panden en grond bij Bergen op Zoom maar ook veel land op Spellestraat. Het gaat dan niet alleen om het landgoed bij Spellersteyn maar ook om een uitgestrekt stuk land tussen Spellestraat en Kruisland. Vermoedelijk was Jan vanden Zande van plan om – net zoals andere rijke kooplieden in die tijd – van een nieuw verkregen landgoed een belangrijk buitenhuis te maken.

Strijthof of het Oudehof ten Velde

Het stukje van Spellestraat dat het dichtst bij Wouw lag heette in de middeleeuwen “het Wouwse veld” of “het veld van Spellestraat” en was al sinds de dertiende eeuw in gebruik als groot akkercomplex. Het stuk van Spellestraat richting Kruisland en Steenbergen heette indertijd “Spellestraat in het veen”.

Het is waarschijnlijk dat op het “Veld van Spellestraat” omstreeks 1250 een oude versterkte boerderij heeft gestaan van waaruit het omliggende bouwland bewerkt werd (cf. Van Loon 1965: 124-25). Zo’n versterkte boerderij heet een “vroonhoeve” en zal toebehoord hebben aan een vazal van de heer van Bergen op Zoom. In deze oudste periode vormde deze vroonhoeve een voorpost in het grotendeels lege en woeste landschap van hoogmiddeleeuws Westbrabant. De locatie van deze dertiende-eeuwse boerderij is redelijk goed te benaderen. In 1432 wordt de “tiende” – een oude grondopbrengstbelasting- van het zuidelijke gebied tussen de Spellestraat en de Kruislandseweg namelijk “Strijthof” genoemd.

Deze naam heeft waarschijnlijk niks met “strijden” of onenigheid te maken maar eerder met het Oudfranse woord “striez, striet” (stijgbeugel) dat naar een driehoekig stuk land verwees (zie ook de Strijmaden bij Vroenhout). Toen dit land in cultuur werd gebracht, gebeurde dit door landeigenaren en landmeters die uit het zuiden van het hertogdom Brabant kwamen (zie Kerkhof 2020). Vandaar de Franse namen!

De locatie van deze “strijthof” komt overeen met percelen die in de vroegmoderne belastingregisters van 1550 en 1571″ouwehof” worden genoemd. In 1758 vinden we op de kaarten van Henri Adan nog steeds de percelen van de “Oudehof” aan de Spellestraat. Verrassend genoeg hadden de “tienden” van deze percelen in deze periode nog steeds hun middeleeuwse naam want op een prachtige kaart van omstreeks 1769 van het klooster Sint-Bernard aan de Schelde wordt het gebied nog steeds “Strijthof” genoemd:

De “strijthof” op de kaart van de tienden van Sint-Bernard van 1769 (kopie van 1816)

Leengoed van de heer van Bergen?

Het is waarschijnlijk dat het landgoed van Spellersteyn oorspronkelijk bij de dertiende-eeuwse Strijthof gehoord heeft. Vermoedelijk vinden we de Strijthof terug in het goederencomplex dat in het Bergen-op-Zoomse belastingregister van 1359 aan “Jan mííre vrouwen zone” wordt toegeschreven. De toenaam van deze mysterieuze edelman (mijnre vrouwen sone = de zoon van de vrouw van mijn heer) doet vermoeden dat het hier om een stiefzoon van de heer van Bergen gaat. Opvallende bijkomstigheid: het goed van Spellersteyn grensde in de vijftiende eeuw aan land dat aan de jonkheer van Bergen toebehoorde. Dit past in het plaatje dat het om oud bezit van de heer van Bergen ging dat al vroeg aan lagere grondeigenaren in leen was uitgegeven!

het bezit te Spellestraat van Jan miire vrouwen zone in 1359 (ARR BoZ, inv. 597, f. 81v)

Hoe het ook zij, het landgoed van Spellersteyn moet in de vijftiende eeuw al van de oudere “Strijthof” gesplitst zijn want in de Antwerpse archiefstukken wordt in 1442 “thuys te Spelderstrate” met het bijbehorende land als op zichzelf staand grondbezit genoemd. Dit is dus hetzelfde landgoed “Spellersteyn” uit 1479 alhoewel het toen kennelijk nog niet die naam droeg. Toendertijd – in 1442 – behoorde het huis aan een zekere Willem Adriaenszone toe die mogelijk een vermogende koopman uit Antwerpen was. Het zou kunnen dat de erfgenamen van “Jan mííre vrouwen sone” op een gegeven moment dit stuk van de “Strijthof” in de verkoop hebben gedaan en het zo bij Willem Adriaenszone terechtkwam.

Zestiende eeuw

In de zestiende eeuw verliezen we het landgoed gedeeltelijk uit zicht. Dat is goed te begrijpen want uit het archiefstuk uit 1479 blijkt dat het “goed van Spellersteyn” na het overlijden van Jan van den Zande opgedeeld werd. In de zestiende-eeuwse bronnen vond ik nog wel enkele sporen van het voormalige landhuis: in het cijnsregister van 1550 lezen we over “de steenen camer aent felt” (half gemet groot) dat tegenover de “Ouwenhof” lag. Ook in andere perceelbeschrijvingen in het register van 1550 wordt de “steenen camer” als oriëntatiepunt genoemd. Kennelijk stond het gebouw er toen nog wel! In het register van 1609 komen we het landhuis jammer genoeg niet meer tegen. Dat heeft mogelijk te maken met het oorlogsgeweld van de jaren 1580 waarbij de dorpskom van Wouw verwoest werd en de landerijen rond Wouw tien jaar lang onbebouwd achterbleven.

Conclusie

Dit stukje laat mooi zien dat de Westbrabantse plattelandsgeschiedenis nog steeds niet al haar geheimen heeft prijs gegeven en dat nieuw onderzoek vaak nog onopgemerkte gegevens kan opleveren. Zo weten we nu dat in het begin van de vijftiende eeuw twaalf Roosendaalse gemeten van het vroegere goed van de “Strijthof” – een verdwenen vroonhoeve op het veld van Spellestraat – afgesplitst waren en daar later – in ieder geval in 1442 – een stenen huis stond dat “thuys van Spelrestraet” werd genoemd. In 1479 werd dit landhuis de pretentieuze naam “Spellersteyn” toegedicht maar in de periode daarna viel het landgoed uit elkaar zodat het in de tweede helft van de zestiende eeuw uit de geschreven bronnen verdwijnt. Zo raakte het vijftiende-eeuwse kasteeltje/landhuis “Spellersteyn” in de vergetelheid.

Bronnen

Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 31, f. 25v (1442).

Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 96, f. 262v (1479).

Archieven van de Raad en Rekenkamer van Bergen op Zoom, inv. 597, Legger van vaste inkomsten (landcijns, moercijns, hooitienden, lakenaccijns) in het land van Bergen op Zoom en te Brecht (1359).

Kerkhof, P. A. (2020). “De middeleeuwse veldnaam abdije tussen Wouw en Roosendaal en het klooster van Sint-Catharinadal”. Jaarboek Ghulden Roos 83, 33-60.

Kerkhof, P.A. (2020). “Calwentriest en Den Trieste. Vreemde veldnamen tussen Wouw en Roosendaal”. In: Bulletin de la Commission Royale de Toponymie et Dialectologie vol. 92 (2020) p. 117-138

Leenders, K.A.H.W. (1999). “het landgoederenlandschap rond Breda”. Jaarboek De Oranjeboom LII, 1-63.

Van Loon, J.B. (1965). “Sporen van het hofstelsel in Noord-Brabants zuidwesten”. Jaarboek Ghulden Roos 25, 113-144.

Middeleeuwse huisnamen van een West-Brabants dorp

Brabants landschap met herberg van Jacop Grimmer (ca. 1550). Het uithangbord doet vermoeden dat de herberg “de Swane” heette

Zoals u misschien weet, hadden vroeger veel huizen karakteristieke huisnamen waarmee ze binnen de gemeenschap bekend stonden. Dankzij deze namen kon grondbezit gemakkelijk geïdentificeerd worden zonder dat daar huisnummers, een kadaster of een landmeterskaart voor nodig was. Zo waren er in middeleeuws Antwerpen huizen die de Luijaert, de Conte (= kont), dOorcussen en de Moriaen (= vreemdeling met donkere huid) heetten, en in middeleeuws Bergen op Zoom huizen met namen zoals tWildewijf, dVierheemskinderen, dBlaeuwenhont en de Drinckaluyt (= drink op!). Dit gebruik om naar huizen te verwijzen met hun karakteristieke huisnaam bleef ook in de eeuwen daarna in gebruik. Hier kunt u bijvoorbeeld een overzicht vinden van de historische huisnamen van Amsterdam in de periode 1500 tot 1850.

Benoemingsmotief

Het benoemingsmotief voor deze huisnamen hing vaak samen met de uithangborden die aan de huizen hingen of afbeeldingen die op de gevel waren geschilderd. Zo zal een middeleeuws huis dat “dBlaeuwenhont” werd genoemd waarschijnlijk een uithangbord of gevelornament met een blauw geschilderde hond hebben gehad. In sommige gevallen lijkt de naam echter afgeleid te zijn van de naam of bijnaam van de bewoner. Dit zou namen zoals de Luijaert of de Conte kunnen verklaren. Tot slot kan nog opgemerkt worden dat in zeldzame gevallen deze oude huisnamen zelfs tot in de moderne tijd bewaard gebleven zijn, vaak doordat het bijbehorende gevelornament ook de tand des tijds doorstaan heeft.

Huisnamen in de dorpen

Maar wat misschien minder bekend is, is dat zulke huisnamen niet alleen in middeleeuwse steden te vinden waren, maar ook in kleine dorpen. Deze dorpse huisnamen zijn vaak minder goed in kaart gebracht en hebben zelden de tijdsprong van middeleeuwen naar moderne tijd overleefd. Dat is te verklaren doordat in de dorpen veel van de middeleeuwse huizen van hout waren gemaakt. De kans is dan groot dat deze huizen op enig moment herbouwd moesten worden waarna een oude gevelnaam niet werd voortgezet. De verstening van de dorpen in de achttiende en negentiende eeuw zal eveneens tot hernoeming van veel oude huispercelen hebben geleid.

Wouw

Als bijvangst van mijn onderzoek naar de middeleeuwse geschiedenis van het land van Bergen op Zoom en Breda heb ik afgelopen jaar een vrij volledig overzicht kunnen maken van de huizen die aan het marktplein van het West-Brabantse dorp Wouw stonden. Dit overzicht geeft een beeld van de dorpskom voordat het dorp in de jaren 1580 door de oorlogshandelingen van de Tachtigjarige Oorlog verwoest werd. In een heemkundig artikeltje dat in de zomer verschijnen zal, heb ik de middeleeuwse huisnamen van Wouw verzameld en in kaart gebracht. In deze bijdrage wil ik alleen kort even toelichten wat mij opviel aan deze namen en wat een dergelijk onderzoekje op microniveau ons kan vertellen over de continuïteit van huisnaamgeving op het platteland.

plattegrond Wouw omstreeks 2020. Bron: Open Streetview

Bronnen

Voor het overzicht van de Wouwse huisnamen heb ik gebruik gemaakt van verscheidene bronnen: de meeste huisnamen komen uit twee Wouwse belastingregisters die respectievelijk in het jaar 1560 en 1574 ontstaan zijn. De informatie uit deze registers kan aangevuld worden met behulp van oudere archiefstukken; vijftiende-eeuwse schepenverklaringen (1400-1515) die in het Felix Archief te Antwerpen bewaard worden. Ik heb de huisnamen en dorpspercelen ten slotte vergeleken met de percelen die in de Wouwse registers van 1609 worden genoemd. Zo krijgen we een idee van wat de “nieuwbouw” tussen 1500 en 1600 was.

Wouwse middeleeuwse huisnamen

Op het hieronder afgebeelde kaartje vindt u een overzicht van de huisnamen die in de vijftiende en zestiende eeuw in de Wouwse dorpskom in gebruik waren en een lokalisering op basis van de historische perceelbeschrijvingen.


bron: Kerkhof 2022

Sommige van deze namen zijn geen echte huisnamen maar namen die verwijzen naar de functie van een gebouw. Zo is een “vierschaar” een soort van gemeentehuis waar het dorpsgerecht zitting had, een “duifhuis” een woonstede met duiventoren en “de doelen” een oefenterrein waar de schutterij het schieten met de handboog oefende. Andere namen zoals tHert, dHaen en dVos hebben zonder twijfel wel met de gevelversiering te maken.

Antwerpen

Wat mij verder opviel is dat een deel van deze huisnamen ook in Antwerpen te vinden is. Zo waren er in middeleeuws Antwerpen ook huizen die dLeeuw, de Valck en de Vos heetten. Het is goed mogelijk dat dat met de Antwerpse grondeigenaren te maken heeft die veel van de dorpspercelen in eigendom hielden en aan Wouwse dorpelingen verhuurden. Een bijzonder geval is het huis dat de Bargie wordt genoemd. Nu was een bargie (spreek uit bardzjie, vergelijk Engels barge) een plat vijftiende-eeuws vrachtschip en had een vijftiende-eeuwse Antwerpenaar een Wouws dorpsperceel in onderpand gegeven voor de financiering van de bouw van zo’n vrachtschip. Het is waarschijnlijk dat deze omstandigheden verklaren waarom dit huis aan de Wouwse markt de naam Bargie droeg.

Oorlog

In 1581 werd het dorp door het oorlogsgeweld van de Tachtigjarige Oorlog verwoest en hebben veel van de dorpelingen de wijk moeten nemen. Volgens de overlevering zijn ze in 1591 onder begeleiding van hun pastoor Filip Meynaerts weer naar hun woonplaatsen teruggekeerd. Ondanks het feit dat veel van de huizen herbouwd moesten worden, is verrassend genoeg een deel van de huisnamen onveranderd gebleven. Wel kwamen er nieuwe huisnamen bij aangezien de westzijde van de “plaetse” (de markt) nu ook met kleinere huizen bebouwd werd. Mogelijk gaat het hier oorspronkelijk om noodwoningen – gebouwd op grond van de Markies van Bergen en het klooster Sint-Bernaerd te Hemiksem- die na de herbouw van de oudere huizen aan de oostzijde van de markt in gebruik bleef.

Continuïteit

In de eeuwen die volgden, bleven de huisnamen in de Wouwse dorpskom redelijk stabiel. Wanneer we de namen uit het belastingregister van 1609 vergelijken met die uit een register van 1748 zijn zeker zes van de namen nog in gebruik. Wel zijn er in de tussentijd opnieuw huizen bijgekomen. Zo waren er in 1748 twee huizen in Wouw die de naam “de Swaen” droegen, een herbergnaam die ook elders op het Brabantse platteland veelvuldig voorkomt. De influx van nieuwe naamgeving houdt mogelijk verband met de verstening van de achttiende eeuw, een ontwikkeling waarin de oudere houten bebouwing vervangen werd door bakstenen diepe huizen die dicht op de straat waren gebouwd. De huisnaam de Bargie die al voor 1560 in gebruik was, werd tijdens dit proces vervangen door de huisnaam “de Kroon” die nog steeds in de Wouwse volksmond voortleeft.

huis “de Kroon” (logement) op een foto van vóór 1909

De naam “de Bargie” werd echter niet vergeten want het perceel bouwland dat achter het dorpsperceel lag bleef tot in de twintigste eeuw de naam “Bargie” dragen. Hetzelfde geldt voor de middeleeuwse naam “duifhuis” en ondanks dat er toen al lang geen “duifhuis” meer was, kende men nog wel de daar achter gelegen “Duifhuisheining”. Tot slot kan nog opgemerkt worden dat de Wouwenaren bij de bouw van een Wouws buurthuis omstreek 1960 opnieuw voor de naam “Bargie” kozen. Zo was de middeleeuwse naam een opvallend lang leven beschoren!

Conclusie

Valt er uit deze microstudie ook iets algemeens op te maken over de historische huisnaamgeving op het Brabantse platteland? Wat mij in ieder geval opvalt is de relatieve stabiliteit van het Wouwse huisnamenbestand. Zoals eerder opgemerkt heeft een deel van deze huisnamen zelfs de verwoesting van het dorp in 1581 overleefd. Dat is opvallend en past bij het conservatieve karakter van een plattelandsgemeenschap. Toch moeten we dit conservatisme niet overdrijven. Zo kwam ik in de archiefstukken ook huisnamen tegen die aan behoorlijk wat verandering onderhevig waren: een herberg met schuur en brouwerij, gelegen aan de noordzijde van de markt tegenover de dorpsvijver werd in 1460 “Schollant” genoemd, maar een eeuw later – in 1560 – heette deze hofstede kennelijk “de Leeuw” en nog een eeuw later – in 1660 – “de Rode Leeuw”. In 1758 was deze naam dan al weer in de vergetelheid geraakt. Zo blijkt maar…Ook onze middeleeuwse voorvaderen waren weleens aan verandering toe.

Nawoord

Wellicht had de hofstede Schollant – een vorm die taalkundig terug kan gaan op Schotland – oorspronkelijk een geveldecoratie met het “wapen van Schotland”, te weten een rode leeuw op een goud veld. De naam is dan van Schotland naar (Rode) Leeuw veranderd. Ik heb deze suggestie aan Joey Spijkers te danken.

De etymologie van de plaatsnamen rond Amersfoort

De trouwe lezer weet inmiddels dat in mijn onderzoek historisch naammateriaal een grote rol speelt. Plaatsnamen en veldnamen uit middeleeuwse en vroegmoderne bronnen (bv. oorkondes en belastingregisters) bieden ons een uniek venster op de nederzettings- en landschapsgeschiedenis. Aan de hand van deze namen kunnen we heel even door de ogen van de middeleeuwers naar het landschap kijken en begrijpen hoe zij hun leefwereld hadden ingedeeld.

Komende tijd zal ik voor Golfbreker Radio, een radiozender die Amersfoort en omstreken bedient, iedere twee weken in het programma Actueel van Roel Mulder een plaatsnaam uit de omgeving Amersfoort etymologisch toelichten en uitleggen waarom juist deze naam historisch bijzonder of taalkundig interessant is.

afbeelding van Hengist en Horsa in de Pageant of British History

Twee weken geleden was de eerste editie van deze rubriek met een korte uitleg over de naam van het historische gehucht Henschoten bij Woudenberg. Tegenwoordig is deze naam nog bewaard in het Henschotermeer, een lokale recreatieplas.

het gehucht Henschoten op de postroutekaart van 1810

In het anderhalf minuten durende fragmentje leg ik uit dat deze naam waarschijnlijk een verwijzing naar een mythologische figuur bevat; de legendarische koning Hengist die samen met zijn broer Horsa vanaf het continent naar Brittannië voer en aan het hoofd van een Angelsaksisch leger het land op de Britten veroverde. Het geluidsfragment is hier na te luisteren.

Mocht u dit interessant vinden, luister dan komende zaterdag naar Actueel tussen 9 en 11 op Golfbreker radio voor een nieuwe etymologie!

De boer en zijn moer in de Brabantse middeleeuwen

In deze moeilijke tijden helpt het mij om afleiding te zoeken in het onderzoek. Af en toe kom ik dingen tegen die een glimlach op mijn gezicht toveren. Zo vond ik gisteren een antwoord op een onderzoeksvraag waar ik al maanden op zat te puzzelen en vandaag kwam ik de volgende totaal niet daaraan verwante wetenswaardigheid tegen die ik u niet wilde onthouden.

Om het verhaal voldoende op waarde te schatten, moeten we terug naar een blogartikeltje dat ik ongeveer een jaar geleden schreef; het ging over een Brabantse boerin die in een middeleeuws belastingregister van omstreeks 1424 regelmatig voorkwam en Ymme die Lems heette; deze vrouw bezat landgoederen tussen Wouw en Roosendaal, voornamelijk in de buurt van de gehuchten Spellestraat, de Triest en Vroenhout, straatgehuchten die elk uit ongeveer een twintigtal grote boerderijen bestonden.1

Ymme die Lems in het register van 1424

Wat ik interessant vond is dat de zes kinderen van Ymme die Lems in datzelfde belastingregister niet allemaal vermeld staan met een afstammingstoenaam die naar de vader verwees (een zogeheten patroniem) maar ook met een toenaam die naar de moeder verwees (een metroniem dus); zo staat zoon Godschalk in het belastingregister van 1424 opgetekend als Godscalc Ymme die Lems f (= filius wat zoon betekent). Let op! In 1424 leefde haar man Adde uten Dale gewoon nog dus Ymme was geen weduwe (dat zou immers een andere verklaring zijn voor het voorkomen van een metroniem).

Godschalk Ymme Lems in het register van 1424

Wat mij betreft is dat een aanwijzing dat deze Ymme een belangrijke rol in haar gemeenschap speelde; het zou bijvoorbeeld kunnen dat ze van een betere afkomst was dan haar echtgenoot en daarom ook meer land bezat. Het feit dat de kinderen vermeld worden met de naam van hun moeder zou dan de lokale reputatie van deze vrouw en de machtsverhoudingen binnen de gemeenschap weergeven.

Onlangs was ik een belastingregister uit 1471 aan het doornemen en – wie schetst mijn verbazing – daar vond ik dezelfde Godschalk, zoon van Ymme, terug, bijna een halve eeuw na zijn eerste ‘optreden’ in het register van 1424. Ervan uitgaande dat Godschalk pas cijnsplichtig was nadat hij bij zijn huwelijk een eigen stuk grond kreeg toegewezen en hij pas toen in het register van 1424 vermeld kon staan moet hij omstreeks 1471 toch redelijk op leeftijd geweest zijn (wellicht rond de 70 jaar oud?). Kennelijk was Godschalk op deze vrij bejaarde leeftijd nog steeds gekend als “de knul van Ymme Lemsdochter” want hij staat in het register van 1471 opgetekend als godscalck ymme lems die samen met een zekere “hein de vissche(re?)” drie Vlaamse penningen betaald heeft.2 En ja, dat deze zeventig jaar oude boer met de naam van zijn moeder vermeld stond, vond ik toch enigszins grappig.

Godschalk Ymme Lems in het register van 1471

Voetnoten

1 Aan de kant van de weg stonden de grote boerderijen en aan de akker bevonden zich dan weer tientallen kleinere boerderijtjes waar de pachters woonden. Zo waren in deze drie buurtschappen in de vijftiende eeuw meerdere honderden mensen woonachtig.

2 Opvallend is dat Godschalk volgens het register van 1471 kennelijk toen nog de enige levende zoon van Ymme die Lems was.

Bibliografie

AAR BoZ inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 15e eeuw (gedateerd op 1424 in Kerkhof 2020)

AAR BoZ inv. 1349, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 1471.

Kerkhof, P.A. (2020). “Saer, Saert; een Zuid-Nederlandse veldnaam van oznekere oorsprong.” Noordbrabants Historisch Jaarboek 37, 66-84.

Meertaligheid van een elfde-eeuwse gravin

In de taalgeschiedenis van het Nederlands is altijd een zekere mate van meertaligheid in het spel geweest. Denk aan de invloed van het Romaans (Laat-Latijn) in de oudheid, aan de invloed van het Fries in de middeleeuwen en aan die van het Frans in de pruikentijd. Hier een korte blogpost over de meertaligheid van een elfde-eeuwse dame die de machtigste vrouw van onze streek was.

Othilhilda was gravin van West-Friesland (het latere Holland) in de late elfde eeuw. Zij was mogelijk een dochter van de hertog van Saksen en zonder twijfel een hooggeboren dame.1

Zo spreek je Othilhilda uit

Ze trad omstreeks 1080 met graaf Thiederik V (Dirk) van Holland in het huwelijk. Thiederik zocht bondgenoten in Saksen en zal daarom met haar getrouwd zijn. Othilhilda zal waarschijnlijk met Oudsaksisch als taal zijn opgevoed en dat sprak ze toen ze in Kennemerland aankwam.

Zo spreek je Thiederik uit

Thiederik, haar echtgenoot, was echter opgevoed in Vlaanderen. Hij sprak dus waarschijnlijk Oudnederlands met een Vlaams accent. Aan het hof werd dan ook nog eens Fries gesproken want het gebied tussen Rijnsburg en Egmond was toen nog gedeeltelijk Friestalig.

het graafschap West-Friesland met de gouwen Kennemerland, Rijnland en Maasland

Wat zijn de verschillen? Othilhilda zal in het Oudsaksisch vogalas gezegd hebben, terwijl Thiederik in het Oudnederlands vogala zei. De Friese hovelingen zeiden dan weer fugela.

Ook waren er verschillen in de grammatica. Het Oudsaksisch van Othilhilda maakte namelijk (net zoals het Fries) geen onderscheid van getal in de meervoudsvervoeging van het werkwoord. Haar man Thiederik deed dat wel in het Oudnederlands (zie tabel).

OudsaksischOudnederlandsOudfries
ik biumic bimik ben
thu bistthu bistthu bist
he ishe ishi is
wi sindonwi sinwi sind
gi sindongi sitji sind
sia sindonsia sinthia sind
werkwoordvervoegingen van het werkwoord “zijn”

Voor de Nederlandse taalgeschiedenis is het bovendien interessant dat Othilhilda op hetzelfde moment in Egmond was als toen de Egmondse Williram, één van de belangrijkste Oudnederlandse teksten, gekopieerd werd (Sanders 1974: 25-31). De inhoud van de tekst is vrij spannend; een geleerd commentaar op het erotische Bijbelboek Hooglied.

Maar ook hier taalproblemen! De Egmondse Williram is nl een vernederlandste versie van een Beiers-Duitse tekst. Als de tekst aan haar werd voorgelezen dan waarschijnlijk door een Vlaamse monnik (Egmond zat vol met Vlamingen). Othilhilda bevond zich dus in zeer meertalige omgeving!

Graaf Thiederik stierf in 1091 op 37 jarige leeftijd. Othilhilda stierf waarschijnlijk na 1130. Zij heeft haar man dus nog vele jaren overleefd. In de jaren tachtig bij archeologische opgravingen rond de kloosterkerk van Egmond stuitte men bij toeval op haar graf. Haar stoffelijk overschot is jammer genoeg een van de weinige sporen die van deze veeltalige dame over zijn.

Tot slot: een Modernnederlandse versie van de 11e-eeuwse naam Othilhilda zou Odeld(e) zijn, net zoals de Oudnederlandse naam Machtilhilda in Machteld(e) veranderde. Ik hoor het nu al “Odeld, kom je buiten spelen?”


Noot aan de lezer

In dit artikel dient de gravin vooral als historisch voorbeeld aan de hand waarvan de meertaligheid van elfde-eeuws West-Friesland geïllustreerd kan worden. Vanuit de historische bronnen is er over Othilhilda vrijwel niks met zekerheid bekend. Ik heb de tekst van dit artikel op 28 april 2020 enigszins aangepast om deze onzekerheid beter uit de verf te laten komen.


Voetnoten

1 we mogen haar niet verwarren met gravin Othilhilda van Saksen, de vroeg-elfde-eeuwse echtgenote van de West-Friese graaf Thiederik III (993-1033) die de slag bij Vlaardingen won.

Bibliografie

Cordfunke, E.H.P. (1987). “Othilde”, in: Gravinnen van Holland; Huwelijk en huwelijkspolitiek van de graven uit het Hollandse huis. De Walburg Pers, Zutphen, 53-56.

Nieuwenhuijsen, K. (2016). Strijd om West-Frisia : De ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland: 900-1100. Omniboek, Utrecht. 

Sanders, Willy. (1974). Der Leidener Willeram, Medium Aevum 27, Wilhelm Fink Verlag, München.

Meeting a Brabantine female farmer

This blogpost is about Ymme die Lems, the female matriarch of a farming family in the 15th century seigneury of Woude (present-day Wouw, Netherlands). I encountered her multiple times in my research into the settlement history of the northwestern corner of Dutch Brabant so here I put together what I know about her. This case study serves to show what information can be gleaned from a medieval tax register about a medieval commoner in a rural community.

ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Wouw eigenlijk ligt

Spelrestrate

Ymme owned land in “Spelrestraete” a medieval street hamlet consisting of a spread out cluster of farms located along a hay-road that originally led from the village of Woude to Spelreborch, a by then obsolete manorial court, near present-day Steenbergen. The houses near the old main road towards Roosendaal were known as “Spelrestrate aen tfelt” and the houses further north where the soil was more peaty as “Spelrestrate in tven“. In the late 15th century, the hamlet comprised around 22 farmhouses, a number which stayed stable untill the late modern period.[1]

Map environment Spelletraat. Base layers: Land survey 1832, Bodemkaart Van Oosten 1975.

This hamlet of Spelrestraete (just like the neighboring community of the Triest-homestead) was a satellite hamlet of Woude, the head town where the parish church was situated. As its own seigneury, Woude maintained a local law court with baillif, aldermen and a local militia. Furthermore, it was protected by a moated castle which was used by the lord of Bergen op Zoom as his personal residence.

medieval hamlets to the northeast of Woude

Ymme die Lems

Ymme is mentioned in the seigneurial tax register of Bergen op Zoom of 1424 (ARR BoZ inv. 1338). It is in these kinds of sources that we find the average medieval commoners: the smith, the miller, the butcher and also Ymme herself.

In the register of 1424, she is identified as Ymme die Lems (daughter of Lems) or Ymme Lem Dierwyen dochter (daughter of Lem and Dierwye). She married a farmer called Adde van den Dale. She and her husband belonged to the tax post of Spelrestraete, so presumably that’s where they lived.

Bergen-op-Zoom tax register of 1424

The family of her husband Adde came from the farms located in the Vroenhout dale which is the geographical depression between Spelrestraete and the street settlement of Vroedenhout (present-day Vroenhout). The father of Adde was a tenant farmer called Arnout and can be found paying rent to Pieter Noriiszone in the tax register of 1359.

The hamlets of Vroedenhout and Spelrestraete are within half an hour walking distance and according to 15th and 16th century accounts often paid their taxes and tithes together. Both peasant communities had access to a local chapel where occasionally masses were held. As mentioned before, the parish church was located in the village of Woude, so for some religious festivities and church services they had to walk to Woude.

A 17th century drawing of the village of Woude, seen from the area west of Spelrestraete (Grave, 1671)

Perhaps that Ymme and Adde met each other at such an occassion. Together they had six children: Claes, Jan, Arent, Godscalc, Willem and Roelant. The children owned land both to the west of Spelrestraete, in the area called “opte donck” and to the east, near Vroedenhout, in an area called “die cauwe“.


Female prominence

Why did Ymme stand out to me? Well, for two reasons: 1) she was taxed for land separate from that of her husband. This is not very common (only 10% of the tax posts concern women). Here it is important to remember that medieval inheritance law did allow for women to inherit land.

2) many of her sons are identified in the register as “X son of Ymme” instead of “X son of Adde”. In total, her name is mentioned over a dozen times, mainly as a parentage identifier for her six sons.

This seems to suggest that the tax collector who visited the hamlet, encountered a community to which Ymme die Lems had a lot of significance; at least more so than her husband because her name occurs more often.

Also interesting is that Ymme paid 8 Flemish pennies of tax to the lord of Bergen op Zoom whereas her husband Adde paid 7 pennies. Presumably because she owned more land. Of course, it would be interesting if we could identify the plots which Ymme owned, but this seems not to be possible.

The tax register of 1424 only refers to the taxable plots by the name of the farmer and the amount of tax that was due. The boundaries of the plot are not provided in the register and only occassionally the measurements of the plot are mentioned. As a consequence, only in the rarest of cases can a medieval plot be identified, either by its name or by its measurements.

We might however have a clue as to where Ymme’s farm was located. As mentioned before, most of her sons seem to own land in the area called “opte Donck“. This was an old unenclosed open field area that is located to the west of Spelrestrate. It might therefore be attractive to place the homestead of Ymme die Lems on the Spelrestraete road at the closest point to the fields of the “Donken” arable complex. However, without more identifiable fields that we can link to her taxable possessions, such a suggestion remains speculative.

Possible location of her homestead. Base layers: Land survey 1832

Conclusion

I hope that this case of a Brabantine female farmer, who lived almost 600 years ago, shows that some interesting nuggets of information about medieval female commoners can be found in the tax registers. And however faint the traces of the life of Ymme die Lems are, it seems clear that she was a significant figure in the fifteenth-century rural community in which she lived.

my impression of Ymme die Lems

Endnotes

[1] see Van Ham (1979:316) who tallied all the houses mentioned in the late 15th c. seigneurial tax register of Woude AAR BoZ inv. 1342 and compare with the tally in Delahaye (1980: 239).

Bibliografie

AAR BoZ inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 15e eeuw (dated to 1424 in Kerkhof 2020a)

Delahaye, A. (1980). “III. Wouw in vogelvlucht tussen 1570 en 1813”. In: A. Delahaye, W.A. Van Ham en J.H.F. Bos (eds.), Woide…die Wouda; opstellen over de geschiedenis van Wouw, 153-264.

Van Ham, W.A. (1979). ‘Dorp en dorpsleven in middeleeuws Wouw’. In: De Heren XVII van Nassau Brabant; publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant”, 315-336.

(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020a). “Saer, Saert; een Zuid-Nederlandse veldnaam van oznekere oorsprong.” Noordbrabants Historisch Jaarboek.

Kerkhof, P.A. (2020b). “De veldkapellen in de parochie Wouw en het schepenprotocol van 1507-1511”. Heemkundekring de Vierschaer Wouw jaargang 38-3, 4-12.