Dit artikel verschijnt ook in het Nederlands op Neerlandistiek.nlin het kader van het jubileum 30 jaar Neerlandistiek.nl
Stel no, do setst in tiidmasine del op ‘e heuvel fan it kastiel fan Leien en beslútst om alvehûndert jier werom yn ‘e de tiid te gean. Wat soest sjen? Wat soest hearre? Wat soest meimeitsje?
Ympresje fan de Leidske boarch ca. 950 (tekening: Kerkhof)
Earst efkes in warskôging foar de argeleaze tiidreizger; de tsiende iuw is gjin noflik plak foar immen mei moderne gefoelichheden. Oarlochsgeweld, honger, oerstreamingen, slavernij. Kom dus wapene mei in aardich poarsje kultuerrelativisme, want oars silst grif in minne ûnderfining hawwe.
Okee, de tiidmasine docht syn ding en bringt ús yn in twirrewyn fan tiid en romte werom nei de tsiende iuw. Wy steane yn ‘e midden fan it iermidsiuwske mottekastiel fan Leien, de Leitheriburch. Om ús hinne rinne de feinten fan ’e greef fan Rynlân, wapene mannen mei swiere maliënkolders; guon roppe befelen nei de hearrigen dy ’t hea en nôt nei binnen bringe, oaren beprate it nijs dat de Fikinghaadman Harald Walcheren ynnommen hat.
Dizze tsiende iuw is in bysûndere perioade yn it taalferline fan it Nederlânsk; yn dy perioade waard der nammentlik yn in grut part fan Nederlân gjin Nederlânsk praat. It Nederlânsk wie doedestiids mear de taal fan it lânyngeande rivieregebiet en fan de suderlingen – de minsken út Utert, Tiel en Nijmegen dus en de minsken út Brussel, Antwerpen en Gent. Oan de kust dêrfoaroer praten se in âld soart Frysk. Dat is net frjemd want de Fryske kening Redbad hie grutte bûtens op de Hollânske dúnrêgen; fan it eilân Voorne oant Heiloo.
Dochs hiene de kustbewenners geregeld kontakt mei Nederlânsktalige frjemdlingen; foarby de grutte feansompen – yn Nifterlake (Utert) en Hamaland (Gelderlân) – waard nammentlik wol Nederlânsk praat sadat foar de hannel en de kontakten mei de biskop it learen fan de Nederlânske taal in nuttige oangelegenheid wie. Ek kamen der bytiden migranten út Nederlânsktalige streken yn it kustgebiet te wenjen. Sa waard wat letter Hollân wurde soe twatalich, in situaasje dy ’t pas yn de rin fan de tolfde iuw omsloech yn it foardiel fan it Nederlânsk.
It ferdwinen fan de twataligens yn Hollân is al gauris bestudearre troch histoarisy en taalwittenskippers. Gelearden lykas Izaak Gosses, Klaas Heeroma, Dirk Blok, Cor Van Bree en – koartlyn noch – Michiel de Vaan ha gelearde ferhannelingen oer dit ûnderwerp skreaun. Dochs is dit meartalige ferline fan Nederlân relatyf ûnbekend bleaun. Dat is spitich want dat it Nederlânsk eartiids as migrantetaal Hollân binnenkaam is liket my in wichtich maatskiplike ynsjoch.
Werom nei de tsiende iuw. Wy stappe de tiidmasine út en rinne rjochting it westlike poartegebou fan de Leidse boarch: it útsjoch is fenomenaal. Wy sjogge de bosken, de sompen en sels – yn ‘e fierte – de toppen fan ‘e dunen. As wy nei ûnderen sjogge, bespeure wy dat krekt wat skippen oanlizze; oan it skipstype te sjen binne it Flamingen. De kastielhear dy ’t neist ús yn de poarte stiet, bromt gnoarrich: “Ik fyn it prima as der frjemdlingen komme, salang ’t se mar wol de taal leare. Foardatst it witst prate wy hjir allegearre Nederlânsk!”
In het Nederlandse landschap zijn sporen van kastelen en burchten uit verschillende periodes van de middeleeuwen te vinden. In het Rijnmondgebied stonden verscheidene ronde burchten die teruggaan tot rond het jaar duizend. De burcht van Leiden en de burcht van Rijnsburg zijn hier mooie voorbeelden van. Ook in Oegstgeest heeft een middeleeuwse ronde burcht gestaan; een burcht met maar liefst drie concentrische grachten. In dit artikeltje verken ik de vraag hoe oud deze burcht is, een kwestie die tot dusver onopgelost is.
impressie van de burcht te Oegstgeest(tekening: Kerkhof)
Oegstgeest in de vroege middeleeuwen
De geschiedenis van het dorpje Oegstgeest gaat zeker dertienhonderd jaar terug. Rondom het dorp zijn verschillende nederzettingsresten uit de Vroege Middeleeuwen gevonden. Ten zuiden van het dorp bij Nieuw-Rijngeest Zuid bevinden zich sporen van Merovingische bewoning (ca. 600, zie De bruin, Lippok & Zon 2015). Aan de noordkant van het dorp stond vanaf de achtste eeuw een kerkje op een terrein dat later Kerkwerve werd genoemd.1 De middeleeuwse burcht van Oegstgeest, die later aangeduid werd met “Oude Hof”, stond daar niet ver vandaan.
GIF-animatie van de locaties van Nieuw Rijngeest Zuid, Kerkwerve en de Oudenhof in Oegstgeest tov een landschapsreconstructie (gebaseerd op Dijkstra 2011)
Opgravingen
Sporen van deze middeleeuwse burcht werden in 1938 door een medewerker van de topografische dienst toevallig op een luchtverkenningsfoto gevonden. In 1940 is het terrein in opdracht van het RMO verkend en zijn opgravingen verricht (zie Braat 1941: 94-104). Op een verkenningsvlucht van de Britse luchtmacht uit 1945 werd de plek nogmaals gefotografeerd en ook op deze foto zijn de grondsporen van de concentrische grachten goed zichtbaar.
luchtfoto’s 1938 en 1945(overgenomen uit Van den Bosch 1999)
Het kasteelterrein ligt niet ver van de oude strandwal waar ook de middeleeuwse kerk en de omliggende boerderijen van Oegstgeest lagen. Het terrein behoorde oorspronkelijk toe aan de heer van Oegstgeest en wordt in een goederenlijst uit 1339 als volgt beschreven:
“Item in Oestgeest die woninghe mitten weydelande die hout 25 morghen of alsoe veel. Item in die selve woninghe dat daer toe behoert 11 morghen an gheest die ghelden nu ter tijt te samen” 2
(Huisarchief van het kasteel Twickel, cartularium AA van Wassenaar, f. 10-11.
Het gaat dus om 36 morgen land (ca. 25 ha) dat aan het kasteel verbonden was, waarbij we het kasteelterrein zelf nog mogen optellen (ca. 5 morgen).3 De historicus A. Janse heeft aannemelijk gemaakt dat dit hof en de bijbehorende landerijen teruggaan op een oud bezitscomplex uit de Vroege Middeleeuwen (Janse 2001: 14). Vanuit deze plek bestierde de heer van Oegstgeest zijn domein en hofhorige onderdanen. De vraag is nu hoe lang daar al een ronde burcht had gestaan.
Ringwalburcht of mottekasteel?
De archeologie biedt hier geen eenduidig antwoord. Bij de opgravingen in 1940 is gebleken dat het kasteelterrein in ieder geval van de dertiende tot het begin van de veertiende eeuw in gebruik was (zie Braat 1941). Ook werden er bakstenen gevonden die zouden kunnen wijzen op een bakstenen ringmuur, vergelijkbaar met die van het mottekasteel van Leiden.4
Impressie van het Leidse mottekasteel rond de twaalfde eeuw. Een motte is een aangelegde aarden heuvel (tekening: Kerkhof)
Verder werd op het terrein een scherf Badorfaardewerk gevonden die uit de Karolingische periode stamt. Deze scherf kan echter ook bij het ophogen van de motteheuvel in de grond terecht zijn gekomen. Toch wordt in een vrij recente archeologische rapportage gesteld dat de burcht van Oegstgeest in de negende of tiende eeuw zou zijn opgericht (Van den Bosch 1999: 29). Dit zou ook blijken uit de ongewone inrichting met drie grachten, een inrichting die vrij uniek is in Nederland (zie ook Braat 1941: 103).
De archeoloog M. Dijkstra is het hier niet mee eens. In zijn proefschrift “Rondom de mondingen van Rijn en Maas” (2011) betoogt hij dat de burcht aanzienlijk jonger is. Het principe “zonder vondsten geen datering” is voor hem leidend; de voornoemde aardewerkvondsten wijzen richting de dertiende eeuw dus de burcht zal dan ook niet veel ouder zijn. Ook de ligging op een strandvlakte en de nabijheid van de tiende-eeuwse Rijnsburg zijn voor Dijkstra belangrijke argumenten tegen een vroegmiddeleeuwse oorsprong (Dijkstra 2011: 302).4 Als Dijkstra gelijk heeft moeten we uitgaan van een relatief laat dertiende-eeuws mottekasteel (zie ook Lugt 2009: 70-73).
impressie van de ringwalburcht van Rijnsburg (tekening: Kerkhof)
Daar staat tegenover dat de heerlijkheid van Oegstgeest ouder is dan de dertiende eeuw.6 Dit blijkt onder meer uit het feit dat de heer van Oegstgeest over een oud visrecht en de inning van de botting beschikte (zie Fockema 1935: 250). De botting is een vroegmiddeleeuwse belasting die mogelijk ouder is dan het graafschap Holland zelf (zie ook Van der Vlist 2001: 27-28). Het lijkt mij daarom aannemelijk dat de heer van Oegstgeest vóór het jaar 1000 ook al een versterkte hofstede had. Die hofstede stond dan waarschijnlijk op de plek waar later de bakstenen burcht werd gebouwd.
Volgens mij mogen we het volgende scenario overwegen; in de twaalfde eeuw was de hofheer van Oegstgeest tevens de burchtvoogd van de burcht van Rijnsburg en de burcht van Leiden (Dijkstra 2011: 302). De heer van Oegstgeest was toen één van de machtigste mannen van het graafschap. Het is denkbaar dat hij in deze periode zijn hofstede uit liet bouwen tot een heuse burcht met stenen ringmuur.
Vóór de twaalfde eeuw mogen we dan wellicht uitgaan van een versterkte vroonhoeve met ronde ringgracht en houten palissades. Van een burcht in de strikte zin van het woord was dan misschien nog geen sprake, maar wel van een domaniaal centrum (dat tevens als militair steunpunt fungeerde) waar de heer en zijn familie resideerden.
Oudenhof na de middeleeuwen
In de late middeleeuwen raakte het kasteelterrein in verval; dit zou verklaren waarom in het vijftiende-eeuwse schoorsteenregister van 1452 “de woninghe” van “de hof” ontbreekt, maar het kasteel van Eindegeest wel staat genoteerd (cf. Fockema 1935: 268).7
In de vijftiende eeuw was ook voor het verwijzen naar het oude grafelijke landgoed de naam “oude hof” in gebruik geraakt. We komen de naam voor het eerst tegen in een verordening van het hoogheemraadschap Rijnland uit het jaar 1425:
“voirt so sollen sii van oestgeester kerck ziidwert tot des burgrave coniins campe toe vanden ouden hove coeren ende scouwen mogen voir een waterkeer…”
“Verder zo zullen zij van de kerk van oegstgeest zijwaarts tot het konijnenveld van de burggraaf toe, van het oude hof, keuren en schouwen mogen voor een waterkeer…”
OAR inv.nr. ii, f.20r. ca. 1425
In andere vijftiende-eeuwse bronnen vinden we nog een aantal andere verwijzingen naar de voormalige hofstede van de graaf, maar zonder aanwijzing dat ze toen nog bewoond was (zie Lugt 2009: 90-91).
Op een landmeterskaart uit 1550 van Jacob Coenszoon zien we hoe het kasteelterrein er in de zestiende eeuw bijlag; het staat afgebeeld als een ronde beboste plek midden in het weiland. Ten westen van dit terrein staat een eikenboom getekend, voorzien van de beschrijving “den heilichen eyck”. Vermoedelijk gaat het hier om een oude vergaderplaats, wat zou passen in het scenario dat op het terrein al voor de twaalfde eeuw de hofstede van de heer stond.8
“Kaart van een deel lants ghelegen inden ambacht van Oestgheest aan den Heerwech en den Lijdwech”, Jacob Coensz. 1550, ELO-PV80500
Op een vroeg zeventiende-eeuwse kaart van Oegstgeest van Jan Pieterszoon Dou ontbreekt het ronde terrein maar de naam “het oude hoff” staat er wel op aangegeven (inv. ELO-PV80506). Deze kaart hangt waarschijnlijk samen met de verkoop van de landerijen van “het oude hoff” in 1615 door de toenmalige eigenaar (de heer van Wassenaar) aan de stad Leiden.
“Kaart van landerijen tussen den Heerwech van Oestgeest naar Leiden de Vliet en den Warmonder wech“, ca. 1615, ELO-PV80506
In het proces-verbaal van deze verkoop (SV inv. 789, f.vi) lezen we over “een campe lants genaemt het oude hoff groot vijff morgen achtentachtig roeden” (ongeveer 4,4 ha). Daarna werd het land per opbod aan particulieren doorverkocht. Enige tijd later, voor het midden van de zeventiende eeuw, werd het weiland ingepolderd en bemalen door een klein molentje dat al op de kaart van 1615 is ingetekend. Sindsdien maakte het terrein deel uit van de Oudenhofpolder waar nu nog steeds de achttiende-eeuwse Oudenhofmolen staat.
Epiloog
Op de weilanden van de Oudenhofpolder werd na de oorlog de Bloemenbuurt gebouwd. Bij de aanleg van de rioolsleuven voor de woonwijk werd aanzienlijke schade toegebracht aan het onderliggende terrein. Daar staat tegenover dat er toen wel nieuwe archeologische gegevens boven de grond kwamen; nieuwe aardewerkscherven en de resten van een houten brugjuk dat een deel van de ophaalbrug kan zijn geweest (zie Braat 1961).
Op een luchtfoto uit 1962 zijn nog de laatste grondsporen van de middeleeuwse burcht te zien, maar daarna verdween het terrein definitief onder het nieuw aangelegde Irispark.
In 2006 is bij de herinrichting van het Irispark de ronde vorm van de binnenste gracht opnieuw zichtbaar gemaakt. Te midden van een cirkel van hoge iepen staat nu een moderne sculptuur genaamd “de verhalenverteller”, een man die ondersteboven zijn oor te luister legt op de grond van het kasteelterrein. Een herinnering aan de tijd dat deze plek het middelpunt van de heerlijkheid was.
Irispark anno 2020 (fotograaf: Jorik Groen)
Voetnoten
1 de oudste vindplaats van de naam kerkwerve bevindt zich in een visitatielijstje van de abdij van Echternach uit de elfde eeuw (BnF Lat. ms 9433) waar de naam als kiric ¶uuereue (dus niet kirichuuereue zoals soms in de literatuur geschreven wordt) is neergepend.
2 Deze beschrijving staat opgetekend in een goederenlijst uit 1339 die opgemaakt was ter gelegenheid van de overdracht van de ambachtsheerlijkheid van Oegstgeest aan de heer van Wassenaar (zie de uitgave van Hoeck 1973: 84-85). De ambachtsheerlijkheid is jonger dan de heerlijkheid en komt pas in de dertiende eeuw in de bronnen voor.
3 Fockema stelde vast dat in het morgenboek van het hoogheemraadschap Rijnland van het jaar 1544 hetzelfde goed voorkomt. Het is mij onduidelijk hoe Fockema (1935: 266) op 40 morgen voor de grootte van het goed komt aangezien de precieze ligging van de percelen niet gegeven wordt. Een inkomstenpost genaamd Dat hoff, tussen de vliet en de hofdijk, “bij oesten de heerwech“, is volgens het morgenboek 2 morgen en 50 roeden groot (OAR inv. 6123, f. xii). Misschien is dat het kasteelterrein.
4 De ouderdom van de Leidse burcht is omstreden. Van den Ende (2007: 25-29) gaat uit van een negende-eeuwse oorsprong als kleine ringwalburcht. Dijkstra (2011: 302) is het daar niet mee eens en pleit voor een jongere oprichting. Koolstofdateringen maken het desalniettemin aannemelijk dat het burchteiland in ieder geval rond het jaar 1000 bewoond was.
5 Dijkstra (2011: 302) noemt ook het ontbreken van een burg-toponiem verbonden aan het “hof” van Oegstgeest als argument tegen een hoge ouderdom van de inrichting van het kasteelterrein. Dit lijkt mij echter een zwak argument. “Hof”-toponiemen kunnen immers ook ouder zijn dan het jaar 1000 en het is zeker denkbaar dat naar een sterkte met meerdere benamingen kon worden verwezen.
6 In een oorkonde van 1201 komen we pas voor het eerst een edelman tegen wiens naam met Oegstgeest verbonden is (een zekere Willem de Ostgest), maar de heerlijkheid en het daarbij horende bezitscomplex reikt verder terug (cf. Janse 2001: 18).
7 In de Middeleeuwen kon behalve de belasting op het grondbezit ook een belasting op huizen worden geheven. Ten behoeve van de heffing van dit “schoorsteengeld” zijn zogenaamde schoorsteenregisters aangelegd. Hierin stond de grootte van het ‘huis’, uitgedrukt in de hoeveelheid schoorstenen, genoteerd (zie ook Van Synghel 2001: 11).
8 De aanname van Dijkstra (2011: 288) dat het hier om een laatmiddeleeuwse invention of tradition zou gaan, is niet dwingend. Het gebruik om bij heilige eiken te vergaderen of recht te spreken is zeer oud; de ouderdom van deze traditie in Oegstgeest is niet na te gaan, maar dat betekent niet dat ze noodzakelijkerwijs jong moet zijn. Ook Lugt (2009: 35-36) gaat uit van een jongere plek die onterecht aangeduid zou zijn als “heiliche eyck” met als argument dat de locatie (zoals gegeven op de kaart) geen logische vergaderplaats zou zijn. Dit is een beter argument, maar evenmin doorslaggevend als het inderdaad om een oude plek van grote significantie gaat. Ook kapellen of heilige kruizen stonden dikwijls op onlogische plekken.
Dankbetuigingen
Dank aan Erfgoed Leiden voor het beschikbaar maken van een voorheen afgegrendelde landmeterskaart. Dank aan Rob Verhoeven voor zijn goede raad om GIF’s van historische kaarten te maken en aan Jorik Groen voor de foto van het Irispark. Dank aan Wilfred Simons voor het bij me onder de aandacht brengen van dit onderwerp.
Bibliografie
Blok, P.J. (1910). Geschiedenis eener hollandsche stad; eene hollandsche stad in de middeleeuwenmet twee kaarten, ‘s-Gravenhage; Nijhof.
Van den Bosch, J.E. (1999). Archeologisch Onderzoek Kasteel de Ouden Hof, Oegstgeest: Tussenrapportage, Heinenoord (SOB-research).
Van den Bosch, J.E. (2005). Aanvullend Veldonderzoek door middel van proefsleuven Irispark, Oegstgeest. Evaluatierapport, Heinenoord (SOB-research).
Braat, W.C. (1941). “De Ouden-Hof te Oegstgeest.” Leidsch Jaarboekje 33,94-104.
Braat, W.C. (1962). “Nogmaals de Oudenhof te Oegstgeest”. Leidsch Jaarboekje 54, 37-40.
De Bruin, J. Lippok, F. & Zon. M. (2015). Definitieve opgraving (DO) Oegstgeest Bio Science Park, Campagnes 2009 t/m 2014 Evaluatierapport versie 2.1.
Dijkstra, M.F.P. (2011). Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden: Sidestone Press.
Fockema, S.J.A. (1935). “Middeleeuwsch Oegstgeest”. Tijdschrift voor Geschiedenis 50, 256-275.
Hoek, C. (1973). “De Hof te Vlaardingen.” Holland; regionaal-historisch tijdschrift 5e jaargang 2, 57-92
Huisarchief Twickel inv. nr. 7394-1, Cartularium AA.
Janse, A. (2001). Wie was Willem van Oegstgeest (1201)? Een zoektocht naar aanleiding van een 800 jaar oude oorkonde. Vereniging Oud Oegstgeest extra nummer jaargang nr. 13, Oegstgeest.
Lugt, F. (2009). Het goed van Oestgeest. De Middeleeuwen in Oegstgeest, Poelgeest, Kerkwerve, Rijnsburg en Nieuw-Rhijngeest, Leiden (1e druk).
OAR = Oud Archief Rijnland, Hoogheemraadschap van Rijnland. inv. nr. 11, “Register X no. XII”. Register van bestuurshandelingen en belangrijke stukken, uitgegaan van het bestuur van Rijnland of dat bestuur betreffende. Aangelegd c. 1443, vervolgd tot in 1449. Met een tafel. inv. nr. 6123, Morgenboeken van Oegstgeest, 1544
Van Synghel, G.A.M. (ed.). (2001). “inleiding”. in: Broncommentaren 4; Bronnen betreffende de registratie van onroerend goed in de Middeleeuwen en Ancien Régime. Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 7-20.
Van der Vlist, E. (2001). De Burcht van Leiden, Leidse Historische Reeks 14, Leiden: Primavera Press.
In Nederland is de laatmiddeleeuwse geschiedenis goed zichtbaar. In vrijwel elke Nederlandse stad staan wel een aantal gebouwen die teruggaan tot de laatste eeuwen van de middeleeuwen. We kunnen dan denken aan een vijftiende-eeuwse kerk, een veertiende-eeuwse stadspoort of bij hoge uitzondering een dertiende-eeuwse burcht. De middeleeuwse geschiedenis van vóór deze tijd blijft vaak verborgen. Toch kunnen we in het landschap sporen van deze oudere middeleeuwse geschiedenis terugvinden.
mijn impressie van een vroonhoeve met cirkelvormige ringgracht
Vroonhoeve
In dit artikeltje wil ik het hebben over de sporen van een vaak vergeten middeleeuwse institutie: de vroonhoeve. Een vroonhoeve is de traditionele term voor een versterkte hofstede uit de hoge middeleeuwen (ca. 1000-1250). De term vroonhoeve bevat het Middelnederlandse woord vroon dat een genitief is van een oud woord voor landsheer.
Zo’n versterkte hofstede was vaak gelegen op een opgehoogd stuk land en omgeven door een cirkelvormige of rechthoekige gracht. Binnen dit complex stonden meerdere gebouwen, waaronder een grote voorraadschuur waarin de “belastingen” opgeslagen konden worden.
impressie van een omwalde hoeve in Leeuwergem, Daniël Pletincx – Visual Dimension bvba
Een gedeelte van het landgoed dat bij zo’n hofstede hoorde, werd direct door de heer geëxploiteerd en een gedeelte was uitgegeven aan hofhorigen (aan de grond gebonden onvrije boeren). Toen in de dertiende eeuw de horigheid af werd geschaft bleven de horigen vaak als belastingplichtige boeren (Middelnederlands laeten) bij zo’n landgoed wonen.
Hollandse hoven
In Holland waren deze hofstedes onderdeel van het machtsnetwerk van de graaf. Al geruime tijd hebben geschiedwetenschappers geprobeerd de grafelijke bezitscomplexen en versterkte hofstedes te identificeren. Sommige van deze bezitscomplexen zijn waarschijnlijk ouder dan het graafschap zelf en gaan terug tot de zevende en achtste eeuw toen Friessprekende machtshebbers de Nederlandse kuststrook bestierden. Een recent project van de historicus Hans Mol probeert deze bezittingen in kaart te brengen door het historisch grondbezit van de graaf in te tekenen in het historisch landschap zoals dat bekend is uit de kadasterkaarten van 1832 (zie ook Mol 2020).
schets van het graafschap Hollandca. 1100
Maar waar stonden de versterkte hofstedes? Een goede manier om hun locaties terug te vinden is om op historische kaarten op zoek te gaan naar een omgracht hooggelegen perceel dat overeenkomt met de beschrijving van een curtis (= hof) in de hoogmiddeleeuwse archivalia. Op de kaart van Vlaardingen van 1576, gemaakt door Jan Jansz. Potter (CAV inv. KVL0074), vinden we zo’n omgracht perceel, gelegen ten noordwesten van de stadskern in de hoek van een vaart (Nieuwenhuijsen 2012: 215-2017). Aangezien het Maasland in de elfde en twaalfde eeuw een belangrijk deel van het graafschap was, is het goed denkbaar dat dit hof aan de graaf toebehoorde en hij van tijd tot tijd met zijn familie op deze hofstede verbleven zal hebben. In de onderstaande GIF-animatie ziet u de locatie van het perceel van 1576 tot nu.
locatie van oud gravenhof bij Vlaardingen op Potter (1576), Kruikius (1712) en een luchtfoto van 2019
Brabantse hoven
In Noord-Brabant bouwden de heren ook versterkte boerderijen die als ankerpunt voor hun beheer van de omringende landgoederen dienden. In mijn eigen onderzoek naar de nederzettingsgeschiedenis van het land van Bergen op Zoom ben ik een aantal versterkte hofstedes tegengekomen. Sommige hofstedes waren direct onderhorig aan de heer van Bergen op Zoom. Andere hofstedes lijken niet aan de landsheer maar aan een lokale “heer” toebehoord te hebben.
versterkte hofstedes tussen Bergen op Zoom en Roosendaal die niet aan de heer van Bergen op Zoom toebehoorden
Het middeleeuwse landgoed Altena ten noorden van Heerle was zo’n hofstede. We komen dit landgoed voor het eerst onder de naam Altenne tegen in een oorkonde uit 1392 (ARR BoZ inv. 838). In deze oorkonde draagt Jan van Berchem het goed met huis, hof, erf en bouwland over aan de heer van Bergen op Zoom. Dit gebeurde na een periode van conflict en de overdracht was dan ook bedoeld als bestraffing voor de “midsbroken” die hij begaan had.
Het is goed mogelijk dat de benaming Altena door een eerdere heer van Bergen op Zoom was gegeven. Het landgoed stond immers op tweehonderd meter afstand van zijn residentie, het kasteel van Woude. Dat was zonder twijfel naar zijn mening “al-te-na” (= te dichtbij).1
ARR BoZ inv. 838, oorkonde van overdracht van 1392
In de Bergen-op-Zoomse administratie van na 1392 wordt de hofstede Altena en Attene genoemd. Hoe het landgoed vóór deze tijd heette, is onduidelijk, maar in een veertiende-eeuws inkomstenregister (1359) wordt gewag gemaakt van Laureis hofstat dat bij Heerle gelegen was (ARR BoZ inv. 597). Mogelijk is dit een oudere benaming van Altena. Het feit dat we bij Altena met een omgrachte hofstede te maken hebben pleit sowieso voor een hoge ouderdom (zie ook Leenders 2018).
In de onderstaande GIF-animatie ziet u de locatie van het landgoed van 1758 tot nu (met onder meer een beeld uit een luchtverkenningsfoto van 1944).
locatie van Altena op de kaart van H. Adan (1758), de kaart van J.B. Adan (1784), kadaster van 1832, luchtfoto van 1944 en een luchtfoto uit 2019
Niet al te ver van Altena is ook nog een andere versterkte hofstede te vinden. Het gaat hier om de Triest hofstede, voor het eerst vermeld in het midden van de veertiende eeuw en gelegen in dezelfde hoek als het latere buurtschap Den Trist ten noordoosten van Wouw. Ook deze hofstede was niet in het bezit van de landsheer maar van een lokale grondbezitter. Net zoals Altena gaat het om een rechthoekig omgracht boerderijcomplex.
omgracht perceel aan de Blicxe straete waar vermoedelijk de Triest-hoeve heeft gestaan op de kaart van de heerlijkheid van 1758 (Henri Adan), ARR BoZ inv. 1347.0
De goederen die bij deze hoeve hoorden (de grote en kleine Triest akker), waren zeer uitgestrekt en volgens een veertiende-eeuws inkomstenregister waren er meer dan 100 cijnsboeren aan dit bouwland verbonden (zie Kerkhof 2020).2
De twee laatste hofstedes die ik in mijn onderzoek ben tegengekomen lagen ten zuiden van de dorpskom van Wouw. In de laatmiddeleeuwse registers wordt een landgoed in een bocht van de Wouwse beek met doude borch aangeduid (ouder dus dan de nieuwe borch waarmee het voornoemde dertiende-eeuwse kasteel van Wouw werd bedoeld). De goederen die bij deze hofstede hoorden, lagen in een waaiervorm rond de hofstede heen, een perceelpatroon dat ook op de achttiende-eeuwse pre-kadastrale kaarten waarneembaar is.
de gebiedsnaam Ouwburg op de kaart van de heerlijkheid Wouw van 1758, (noord is links )ARR BoZ inv. 1347.0
Vanwege de hoge ouderdom en de locatie in de beek is het denkbaar dat het om een hofstede met cirkelvormige ringgracht ging. Deze hofstede was waarschijnlijk in de veertiende eeuw al buiten gebruik , want de naam doude borch wordt niet als inkomstenpost in het oudste inkomstenregister genoemd en komt daarna alleen als gebiedsnaam voor. Jammer genoeg zijn archeologische verkenningen die meer duidelijkheid zouden kunnen verschaffen over de ouderdom van de hofstedeniet mogelijk omdat het terrein van “Ouwburg” tegenwoordig voor een deel onder de A58 snelweg ligt.
Tot slot het landgoed Moerbeke, een goederencomplex dat nog zuidelijker dan doude borch lag en zowel bouwland ten westen als ten oosten van de Wouwse beek omvatte. Het landgoed was omstreeks 1340 door de hertog van Brabant tegen een jaarlijkse betaling aan Jan Jacobszoon van Bergen afgestaan. Op een achttiende-eeuwse kaart van Henri Adan (kaart van de heerlijkheid 1758) vinden we op het landgoed “Moerbeek” een omgracht perceel zonder bouwwerk. Waarschijnlijk heeft daar de middeleeuwse hofstede gestaan. Het is denkbaar dat niet alleen de hofstede van Moerbeke maar ook de andere Bergen-op-Zoomse hofstedes in de twaalfde en dertiende eeuw door de hertog aan lokale heren in leen waren uitgegeven.
het omgrachte perceel Moerbeek op de kaart van de heerlijkheid Wouw van 1758, (noord is links) ARR BoZ inv. 1347.0
Epiloog
In de late middeleeuwen werden sommige hoven in steen herbouwd en bleven zodoende een ankerpunt van adellijke macht. Zo werden de stenen gebouwen en omwallingen van Altena in de zestiende eeuw gerenoveerd en sindsdien stond het landgoed bekend als “’t huijs te Heerle”.
Altena aangegeven als ’t huys bij Haerle op de kaart van Visscher van omstreeks 1675
Andere hoven verloren hun relevantie en na verloop van tijd verdwenen de boerderijcomplexen van de percelen. Dit was het geval met de grafelijke hofstede in Vlaardingen. Op de kaart van Kruikius van 1712 (en het latere napoleontische kadaster van 1832) zien we dat het perceel toen geen binnengracht meer had en de grond inmiddels in gebruik was als boomgaard. De tijd van heren en hoven was toen echt voorbij.
het perceel van de grafelijk hof Vlaardingen in 1712 en in 1832 gekarteerd via HISGIS. De oranje kleur markeert het grondgebruik als “boomgaard”
Voetnoten
1 De Bergen-op-Zoomse historicus Van Ham (1998: 19-21) gaat er vanuit dat een deel van de goederen van Altena enkele decennia daarvoor van een andere heer, de Steenbergse grondbezitter Jacob van Grimmestein, waren overgenomen (Van Ham 1979). Een ander deel van Altena stond bekend als Laurients goed. Aangezien Laurent een jongere Franse vorm is van de naam Laureis (Oudfrans nom. laureis, obl. laurent),zou het kunnen dat hier naar hetzelfde goed als laureis hofstat van 1359 wordt verwezen.
2 Dat de naam Triest niet naar een trieste bodemgesteldheid verwees, blijkt wel uit het feit dat het hier om het meest draagkrachtige bouwland van de heerlijkheid ging. Het is daarom waarschijnlijker dat we met de Waalse ontginningsnaam triest (onbebouwd land, braakland) te maken hebben. Deze ontginningsnaam zou dan door de tweetalige landsheren van het hertogdom Brabant naar de noordwesthoek zijn gebracht. Voor de etymologie van deze Zuid-Nederlandse veldnaam en de locatie van de hofstede, zie Kerkhof (2020).
Bibliografie
WBA, ARR BoZ = Archieven van de Raad en Rekenkamer van de markiezen van Bergen op Zoom, 1289-1795
– inv. 597, Legger van vaste inkomsten (landcijns, moercijns, hooitienden, lakenaccijns) in het land van Bergen op Zoom en te Brecht, 1359
– inv. 838, Akte van overdracht door Jan van Berchem van het huis Altena bij Heerle, 1392-07-25.
– inv. 1347.0 Wouw: overzichtskaart behorende bij het cijnsregister, 1758
Daniël Pletincx, Animatie Leeuwergem 1420 “Moated farm” op YouTube
Van Ham, W. (1979). Altena onder Wouw : Van Hoeve tot pompstation. Publikaties van het Archivariaat “Nassau-Brabant” 48.
Van Ham, W. (1998). Van Harella tot Heerle; geschiedenis van een West-Brabants dorp, Wouw.
Hoek, C. (1973). “De hof te Vlaardingen.” Holland; regionaal-historisch tijdschrift v, 57-91.
(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020). “Calwentriest en Den Trieste: vreemde veldnamen tussen Wouw en Roosendaal”. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie.
De kaart van Kruikius (1712) van het hoogheemraadschap van Delfland kan hier geraadpleegd worden.
Leenders, K.A.H.W. (2018). “Rond de oude eik”. Jaarboek De Ghulden Roos 78, 9-41.
Mol, H. (2020). “Het Napoleontisch kadaster van Holland in GIS: belang en perspectieven.” Historisch Tijdschrift Holland 52.
Nieuwenhuijsen, K., Ridder, T. & Mostert, M. (2012). Ad Flaridingun – Vlaardingen in de elfde eeuw : Middeleeuwse bronnen over de Slag bij Vlaardingen en andere Vlaardingse gebeurtenissen (Middeleeuwse studies en bronnen ; 135). Hilversum: Verloren.
In de taalgeschiedenis van het Nederlands is altijd een zekere mate van meertaligheid in het spel geweest. Denk aan de invloed van het Romaans (Laat-Latijn) in de oudheid, aan de invloed van het Fries in de middeleeuwen en aan die van het Frans in de pruikentijd. Hier een korte blogpost over de meertaligheid van een elfde-eeuwse dame die de machtigste vrouw van onze streek was.
Othilhilda was gravin van West-Friesland (het latere Holland) in de late elfde eeuw. Zij was mogelijk een dochter van de hertog van Saksen en zonder twijfel een hooggeboren dame.1
Zo spreek je Othilhilda uit
Ze trad omstreeks 1080 met graaf Thiederik V (Dirk) van Holland in het huwelijk. Thiederik zocht bondgenoten in Saksen en zal daarom met haar getrouwd zijn. Othilhilda zal waarschijnlijk met Oudsaksisch als taal zijn opgevoed en dat sprak ze toen ze in Kennemerland aankwam.
Zo spreek je Thiederik uit
Thiederik, haar echtgenoot, was echter opgevoed in Vlaanderen. Hij sprak dus waarschijnlijk Oudnederlands met een Vlaams accent. Aan het hof werd dan ook nog eens Fries gesproken want het gebied tussen Rijnsburg en Egmond was toen nog gedeeltelijk Friestalig.
het graafschap West-Friesland met de gouwen Kennemerland, Rijnland en Maasland
Wat zijn de verschillen? Othilhilda zal in het Oudsaksisch vogalas gezegd hebben, terwijl Thiederik in het Oudnederlands vogala zei. De Friese hovelingen zeiden dan weer fugela.
Ook waren er verschillen in de grammatica. Het Oudsaksisch van Othilhilda maakte namelijk (net zoals het Fries) geen onderscheid van getal in de meervoudsvervoeging van het werkwoord. Haar man Thiederik deed dat wel in het Oudnederlands (zie tabel).
Oudsaksisch
Oudnederlands
Oudfries
ik bium
ic bim
ik ben
thu bist
thu bist
thu bist
he is
he is
hi is
wi sindon
wi sin
wi sind
gi sindon
gi sit
ji sind
sia sindon
sia sint
hia sind
werkwoordvervoegingen van het werkwoord “zijn”
Voor de Nederlandse taalgeschiedenis is het bovendien interessant dat Othilhilda op hetzelfde moment in Egmond was als toen de Egmondse Williram, één van de belangrijkste Oudnederlandse teksten, gekopieerd werd (Sanders 1974: 25-31). De inhoud van de tekst is vrij spannend; een geleerd commentaar op het erotische Bijbelboek Hooglied.
Maar ook hier taalproblemen! De Egmondse Williram is nl een vernederlandste versie van een Beiers-Duitse tekst. Als de tekst aan haar werd voorgelezen dan waarschijnlijk door een Vlaamse monnik (Egmond zat vol met Vlamingen). Othilhilda bevond zich dus in zeer meertalige omgeving!
Graaf Thiederik stierf in 1091 op 37 jarige leeftijd. Othilhilda stierf waarschijnlijk na 1130. Zij heeft haar man dus nog vele jaren overleefd. In de jaren tachtig bij archeologische opgravingen rond de kloosterkerk van Egmond stuitte men bij toeval op haar graf. Haar stoffelijk overschot is jammer genoeg een van de weinige sporen die van deze veeltalige dame over zijn.
Tot slot: een Modernnederlandse versie van de 11e-eeuwse naam Othilhilda zou Odeld(e) zijn, net zoals de Oudnederlandse naam Machtilhilda in Machteld(e) veranderde. Ik hoor het nu al “Odeld, kom je buiten spelen?”
Noot aan de lezer
In dit artikel dient de gravin vooral als historisch voorbeeld aan de hand waarvan de meertaligheid van elfde-eeuws West-Friesland geïllustreerd kan worden. Vanuit de historische bronnen is er over Othilhilda vrijwel niks met zekerheid bekend. Ik heb de tekst van dit artikel op 28 april 2020 enigszins aangepast om deze onzekerheid beter uit de verf te laten komen.
Voetnoten
1 we mogen haar niet verwarren met gravin Othilhilda van Saksen, de vroeg-elfde-eeuwse echtgenote van de West-Friese graaf Thiederik III (993-1033) die de slag bij Vlaardingen won.
Bibliografie
Cordfunke, E.H.P. (1987). “Othilde”, in: Gravinnen van Holland; Huwelijk en huwelijkspolitiek van de graven uit het Hollandse huis. De Walburg Pers, Zutphen, 53-56.
Nieuwenhuijsen, K. (2016). Strijd om West-Frisia : De ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland: 900-1100. Omniboek, Utrecht.
Sanders, Willy. (1974). Der Leidener Willeram, Medium Aevum 27, Wilhelm Fink Verlag, München.