
In de achttiende eeuw, toen Antwerpen onder Oostenrijks bewind stond, werd er in de stad zowel Nederlands als Frans gesproken. Het Frans was de omgangstaal van de Antwerpse magistratuur en bovenklasse, terwijl het Brabants-Nederlands (ook toen al vaak Vlaams genoemd) de moedertaal van het grootste deel van de bevolking was. Zelfs de ambachtslieden die veel aanzien en welvaart genoten, spraken vooral Nederlands. Ook na de Franse bezetting van Antwerpen in 1744-1748, bleef het prestige van het Frans overeind staan. Toch blijken er in deze periode wel degelijk taalgrieven te zijn geweest. Een intrigerend inkijkje in de alledaagse tweetaligheid van de stad bieden enkele getuigenissen gegeven voor de schepenbank van Antwerpen op de tiende september van het jaar 1751.
Nazomer in herberg Hoegaerden
Ons verhaal begint enkele dagen voor de tiende september, op de aangename nazomerdag van de achtste september 1751. Rond een uur of drie uur in de namiddag ging François de Bock – 28 jaar oud en advocaat van beroep – samen met zijn vrouw Regina Gomer – 27 jaar oud – naar herberg Hoegaarden. Deze herberg, ook wel Herberg Vandezande genaamd, lag ten zuidoosten van de stad, net buiten de Sint-Jorispoort en de daaromheen gebouwde verdedigingswerken. Het was het eerste huis buiten de stadsvesten en stond benoorden wat toen nog de Berchemse steenweg heette (de hedendaagse Mechelsesteenweg). François en Regina hadden bij de herberg met Petrus (31 jaar oud, goudslager en François’ broer) afgesproken om wat te drinken, te roken en te praten.

terrasruzie
Petrus, Regina en François gingen vermoedelijk op een terras achter herberg Hoegaarden zitten. Van daaraf had je uitzicht op de tuinen en op de bomenrij van de Langeleemstraat.1) Het gezelschap zat een uurtje te praten totdat Petrus zich excuseerde om in de keuken een pijp op te steken. Nadat zijn broer vertrokken was, zag François toevallig boven bij het open venster twee soldaten staan die hem en zijn vrouw brutaal aankeken. François besloot zijn dag niet door de heren te laten vergallen en keek weer naar beneden maar tegelijkertijd hoorde hij de militairen spottende opmerkingen maken. Daar bleef het niet bij en de soldaten begonnen naar beneden te spugen en steentjes te gooien.
François had er genoeg van en riep tegen de militairen omhoog: “un honête homme ne feroit point des choses pareilles” (een eerlijk man doet zulke dingen niet) waarna één van de soldaten naar beneden kwam om verhaal te halen. 2) De man, een grote officier van 27 jaar met een witte jas en rode omgeslagen mouwen, zei tegen hem in het Frans: “Jean-foutre, que veux tu?” (Jantje onbenul, wat wil je daarmee zeggen). François antwoordde in het Vlaams dat hij niks met hem te maken wilde hebben en gewoon verder wilde drinken. De soldaat werd boos en riep tegen hem: “parlez sakerdieu en françois, je vous parlerai” (spreek verdorie Frans, ik zal je eens wat zeggen)! François – die wel degelijk Frans sprak – zei dat hij daar geen zin in had en weigerde verder het gesprek aan te gaan.
de gebroken pijp
Omdat de ruzie veel bekijks trok, is de officier afgedropen en terug naar boven gegaan. François liep hem nog even achterna maar hield halt bij de deur van de woning en keerde terug naar zijn vrouw aan het tafeltje. Het had hier kunnen eindigen, ware het niet dat Petrus, de broer van François, net terug kwam en zag dat zijn broer danig overstuur was. Petrus vroeg zijn jongere broer wat er was gebeurd waarna François hem uit de doeken deed wat er was voorgevallen. Vervolgens besloot Petrus de herberg in te gaan. Later zou hij tegen de schepenbank zeggen dat hij daar zijn vrienden ging opzoeken, maar het is heel goed mogelijk dat hij alsnog de confrontatie met de onbeschofte soldaten aan wilde gaan.
Petrus ging de woning in en liep met zijn pijp in de mond de trap op richting de bovenkamer waar de soldaten zaten. Hij passeerde de kamer waar Jean-Baptiste Reijnier, meesterbakker van beroep, samen met zijn vrouw en een vriend zaten te drinken.3) In de bovenkamer vond Petrus in totaal vier soldaten waaronder de officier die zijn broer bedreigend had toegesproken. Petrus salueerde naar de militairen en is vervolgens bij het venster gaan staan. De jongste van de soldaten, een knul van een jaar of twintig, kwam toen op hem af gelopen, sloeg hem de pijp uit de mond en zei: “Jean-foutre, il ne t’est pas permis de fumer ici sans demander la permission” (Jantje onbenul, je mag hier niet roken zonder eerst toestemming te vragen). De pijp van Petrus viel op de vloer aan diggelen. Petrus vroeg hem toen: “À qui doit on demander la permission” (aan wie moet men dan toestemming vragen) waarop de soldaat het venster sloot zodat niemand van buiten kon zien wat er ging gebeuren en liep langzaam op Petrus toe. De Fransman gaf hem met veel geweld een slag tegen het hoofd en trok zijn degen. Het zag er niet goed voor Petrus uit.
de slag na
De gemolesteerde goudslager, zwaar in de minderheid, besloot de benen te nemen en rende uit de bovenkamer weg. Met geweld trok hij de deur achter zich dicht en riep “Jesus Maria“, de enige woorden die Jean-Baptiste Reijnier – die geen Frans verstond – van de ophef in de naburige bovenkamer had meegekregen. Jean-Baptiste zag wel dat de soldaat met een getrokken degen Petrus achtervolgde en hem op de trap van achteren een zwaardhouw gaf. De slag kliefde door Petrus’ jas en trof hem onder de rechterarm. Volgens Petrus drong het staal tot op het bot door. De soldaat keerde daarop terug naar de bovenkamer en Jean-Baptiste snelde de arme Petrus te hulp. Petrus zei hem “ik heb het spek weg” (ik ben getroffen).
Niet lang daarna zag François zijn broer naar beneden strompelen. François ontstak in woede (in coleir) toen hij merkte dat Petrus met een zwaard bewerkt was en hij trok zijn eigen degen om de eer van zijn broer te verdedigen. Hij rende de herberg in, maar de mensen beneden in de keuken hielden hem tegen, vrezend dat er meer gewonden zouden vallen.
François hervond zijn kalmte en besloot de stadswacht erbij te halen die vlak bij de herberg aan de Sint-Jorispoort een wachthuisje had. Bij het wachthuisje trof François een korporaal met twee stadswachten die beloofden hem te volgen om de soldaten te arresteren. François rende terug naar de herberg maar in de haast had hij niet opgemerkt dat de stadswachten hem niet gevolgd waren. Kennelijk hadden ze er geen zin in de confrontatie aan te gaan met zwaar bewapende soldaten.

François liep terug naar de poort maar de stadswachten waren nergens te bekennen. De mensen bij de poort vertelden hem dat de luitenant kolonel van het garnizoen op de stadsvesten stond en wezen hem in de juiste richting. François beklom de stadswal, liep naar de luitenant toe en vertelde wat er was voorgevallen. De luitenant besloot in te grijpen en gaf de stadswacht alsnog het bevel de zich misdragende soldaten uit de herberg weg te halen. Nadat de soldaten gearresteerd waren, gingen François, Regina en Petrus op huis aan.

Conclusie
Deze gebeurtenissen zijn gereconstrueerd uit de getuigenverklaringen van vier van de betrokkenen; François de Bock, Petrus de Bock, Regina Gomer en Jean-Baptiste Reijnier. Opvallend zijn de subtiele verschillen tussen de verklaringen. Zo parafraseert Regina de confrontatie iets omzichtiger dan dat François dat zelf doet. Ook beweert zij pas later gemerkt te hebben dat Petrus gewond was geraakt, wat niet erg waarschijnlijk is. Opvallend is ook dat Petrus verhaalt niet de herberg in te zijn gegaan met het plan de soldaten te confronteren maar om vrienden op te zoeken. Deze verklaring lijkt weinig overtuigend aangezien zowel François als Regina vertellen dat Petrus meteen na kennis te hebben genomen van de woordenwisseling naar boven was gegaan. Wat ook opvalt, is dat Jean-Baptiste – de meesterbakker – de ruzie in het Frans niet kon volgen of in ieder geval overtuigend kon beweren dat hij de taal niet sprak. Verder is een belangrijk plotpunt in het verhaal natuurlijk dat een vlot tweetalige magistraat zoals François de Bock weigerde de ruzie in de moedertaal van de soldaten uit te praten. Taal en identiteit gaan hier duidelijk hand in hand. Kortom: we krijgen hier een zeldzame inkijk in de taalattitudes van achttiende-eeuws Antwerpen; niet in een hoogdravend ideologisch geschrift over de Franse en Nederlandse taal, maar gewoon in de getuigenverklaringen over een alledaagse herbergruzie.
Voetnoten
- Aan de voorkant van de herberg bevonden zich een smederij en wat bouwmanshuisjes en was het vast minder fijn vertoeven. Dit blijkt uit het vergelijken van de ingetekende bebouwing op de Ferrariskaart van ca. 1770 met het kadaster van 1835.
- Volgens Regina waren François’ woorden: “Que ce n’ etoit point une maniere d’ agir pour un honéte homme”
- ln hetzelfde vertrek zat ook nog een groepje geestelijken (wat nonnen en een cellebroeder) maar aan hen is geen getuigenis afgenomen