Verdwenen hoeves op het Brabantse platteland

Wanneer je op een topografische kaart van Nederland kijkt, zul je zien dat rond veel dorpen kleinere gehuchtsnamen ingetekend staan. Deze gehuchten zijn tegenwoordig vaak al verdwenen of niet veel groter dan een paar boerderijen langs een boerenweg. In dit artikel verken ik de oorsprong van een gehucht dat ten zuiden van het Oost-Brabantse dorp Haps ligt. Uit deze verkenning zal blijken dat we aan de hand van zo’n gehuchtsnaam ver terug de plattelandsgeschiedenis in kunnen.


ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Haps eigenlijk ligt

In het noordoosten van het oude hertogdom Brabant niet ver van de Maas, in de oude heerlijkheid Cuijk, lag het middeleeuwse dorpje Hoeps, het tegenwoordige Haps.1 Dit dorpje bestond uit een aantal boerderijen rond een centrale driehoekige weide, gelegen aan een noord-zuid lopende weg van Cuijk naar Wanroij. Ten westen van de weide stond een middeleeuwse kapel (de latere parochiekerk) en ten oosten lag het kasteel van de heer van Haps. Om de dorpskom heen lagen verschillende boerenhoeves met hun akkercomplexen.

pentekening Sint-Nicolaaskerk te Haps. Volgens R. van den Brand van ca. 1750
tekening overgenomen van BHIC-website zonder verwijzing

In de pre-industriële tijd waren deze omringende hoeves minstens net zo belangrijk als de dorpskom zelf. De boerderijcomplexen van de Laaracker, de Steenacker, de Hueff en de Alde Singhe (het latere Cinquant) boden onderdak aan honderden cijnsboeren en gaan in ieder geval terug tot de late middeleeuwen (1300-1500). Deze middeleeuwse boerenhoeves vormden heuse woonkernen waaruit later de dorpsgehuchten (ook wel buurtschappen genaamd) ontstonden. Eveneens gelegen op een oud stuk cultuurland, ten zuiden van de dorpskom, vinden we het gehucht Putselaar. In de rest van dit artikel zal ik proberen wat licht te werpen op de raadselachtige oorsprong van dit gehucht.

Historische buurtschappen rond Haps op een moderne topografische kaart

Het Putsel

De bouwlandkavels waaromheen het gehucht Putselaar ontstond, krijgen we pas relatief laat in beeld; in een vroeg-achttiende-eeuwse notarisaantekening uit 1711 vinden we een boerderij gelegen in “het Putsel” aangeduid als een huis met moestuin waarbij 4 morgen bouwland hoorden (ca. 4 ha).2 Dit landgoed behoorde toe aan de broers Pouwel Jans en Jan Gerrits en was hen toegekomen via hun moeder, een zekere Heiltje Jans. Volgens de kerkelijke begraafboeken van Haps werd Heijlkens Jans “op het Putsel” op 10 juli 1694 begraven.3 Dit is daarmee ook de oudste vindplaats van de naam.

oudste vindplaats “Het Putsel”

De naam komt daarna geregeld in notaris- en schepenaantekeningen uit de achttiende eeuw voor; zo wordt in een aantekening uit 1783 een bouwhoeve in “het putsel” omschreven als een huis met opberghok, bakoven, put en moestuin ter grootte van ongeveer 100 roeden (= 1 hond, ca. 200 m2).4 Denkelijk is dit dezelfde boerenhoeve als die van 1711.

Uit latere aantekeningen leren we dat het land van “het putsel” geclassificeerd stond als vrij allodiaal erf, wat betekent dat de eigenaar geen “belasting” betaalde aan de heer van Haps (zie ook Van Den Brand 2009: 405). Deze eigendomssituatie is vrij uitzonderlijk en duidt meestal op een oude middeleeuwse ontginning. Omdat “het putsel” dus buiten de heerlijkheid Haps lag, hoeft het niet te verbazen dat op de oudste kaart van de heerlijkheid, gemaakt in 1738, de hofstede niet staat afgebeeld.

kaart van de heerlijkheid Haps, door Joh. Brückner (1738). Noorden is rechtsonder. kaart overgenomen uit Van den Brand (2009: 66-67)

Op de Tranchotkaart uit 1804 staat het gebied rond het huidige Putselaar wel ingetekend. Bij de driesprong van de weg naar Cuijk met de relatief jonge doorlopende weg van Wanroij naar Beugen vinden we een akkercomplex waarbij de naam “Het Putselle Rumen” staat geschreven . Deze naam moet waarschijnlijk gelezen worden als Putseller Rumen, dat wil zeggen “het Putselaar Ruim”.5

“Het Putselle Rumen” op de Tranchotkaart (1804)

De notarisaantekening uit 1711 maakt duidelijk dat het goed waarop de bouwhoeve“het Putsel” gelegen was, bestond uit het boerderijerf plus vier morgen land (ca. 40000 m2). Op de Tranchotkaart van 1804 vinden we in het zuidwesten van “het Putsele Rumen” een rechthoekig perceel dat aan de gegeven areaalgrootte voldoet. Aangezien de andere percelen met huis en hof die we op de Tranchotkaart herkennen een stuk kleiner zijn, is het waarschijnlijk dat dit het perceel van 1711 is.6

GIF-animatie van het erf met bouwland van 1711; van 1832 tot 2019

Het middeleeuwse blok

Op dezelfde kaart zien we rondom het voornoemde perceel de omtrek van een oud blok bouwland, omzoomd door bomen, dat ongeveer 35 hectare groot is en ten oosten van de oude zandweg van Cuijk naar Wanroij ligt. Met dit blok zal ergens in de hoge of late middeleeuwen de ontginning van “het putsel” begonnen zijn.

Waar de middeleeuwse hofstede heeft gestaan is onduidelijk. Het is mogelijk dat op het perceel van 1711 ook de middeleeuwse hofstede lag. Het is echter ook denkbaar dat de hofstede dichter bij de noord-zuid weg van Cuijk naar Wanroij lag. Interessant is in ieder geval dat volgens het oudste kadastrale minuutplan de bouwhoeve van 1711 niet direct met deze noord-zuid weg verbonden was, maar via een kleinere zandweg die vanuit het zuiden kwam. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn dat het blok ouder is dan de weg van Cuijk naar Wanroij en de weg zodoende om het blok heen is geleid.

In de loop der tijd is het blok opgedeeld in kleinere percelen met verscheidene afhankelijke boerderijtjes. Doordat het goed niet leenroerig was aan de heerlijkheid van Haps hebben we geen oude gegevens uit de Hapse dorpsarchieven over wie het allodiale goed van “het Putsel” vóór het einde van de zeventiende eeuw bezat. Wellicht dat een gerichte zoektocht door de inkomstenregisters van het land van Cuijk nieuwe gegevens over dit vraagstuk oplevert.7

het oude blok van “het Putsel”

Etymologie

Dat het hier om oud bouwland gaat, blijkt ook uit de naamgeving. Zoals vermeld geven de oudste vindplaatsen de naam “het Putsel” maar vanaf 1761 komen we ook de naam “Putselaer” tegen.8 De wisseling tussen Putsel en Putselaer is te verklaren vanuit een dubbelbenaming Putsele Putselaer. De taalkundige elementen -le (een verkorte vorm van loo) en –laer zijn beiden veldnamen die wijzen op een bosrijke omgeving, wat past met de ligging op een terrasrestvlakte aan de rand van de heide (zie Theunissen & Spek 2009: 21). Gezien het feit dat “het putsel” in de historische bronnen de oudere van de twee namen is, zou men de samenstelling Putselaer als een secundaire woordvorming naar het voorbeeld van andere laar-namen kunnen beschouwen.9   

Maar wat betekent dat eerste element putse- nu precies? Dat is tot op heden een onopgeloste kwestie. De naamkundige Dittmaier (1963: 80) stelde voor dat het om een relatief jonge afleiding bij het woord put zou kunnen gaan gebaseerd op de genitief puts. Een samenstelling die jonger is dan de late middeleeuwen zou echter hoogst ongebruikelijk zijn voor het veelal oude naamkundige element laer. Ook het Modernnederlandse woord putse “leren emmer” waar Samplonius en Berkel (2018) aan denken is pas vanaf de late zestiende, vroege zeventiende eeuw overgeleverd en dus geen waarschijnlijke kandidaat (zie ook MNW s.v. putse).

Ik wil voorstellen dat het element putse– in Putselaar ontleend is aan het middeleeuws Waalse woord voor “put”. In het Waals was het woord voor put namelijk precies “putse” (Oudwaals puche, vgl. Modernfrans puits), een woord dat als naamkundig element ook benoorden de taalgrens te vinden is (zie Van Durme 1996: 108). In Vlaanderen vinden we dan ook namen als Putse (Hemelveerdegem), Putsenborre (Moerbeke), Putsenbroek (Moerbeke) en Putsemein (Geraardsbergen). Dat een Waals woord opduikt als veldnaam in Noord-Brabant klinkt wellicht raar, maar eerder onderzoek heeft uitgewezen dat via de tweetalige kanselarijen van de Brabantse landsheren wel meer Waalse veldnamen in Noord-Brabant terecht zijn gekomen.10

Hier is het belangrijk om op te merken dat de heren van Cuijk nauwe banden onderhielden met adellijke families uit België en Luxemburg waarmee geregeld huwelijken werden aangegaan.11 Ook was Albert van Cuijk, de zoon van heer Hendrik II van Cuijk, bisschop van Luik van 1194 tot 1200. Deze link met Luik verklaart ook hoe Wilhemus de Hops, de eerste ons bekende edelman van het geslacht van Haps, in 1201 in Luik kanunnik aan het Sint-Lambertuskapittel was geworden (zie ook Van den Brand 2009: 77-78). Er waren dus zeker connecties tussen het land van Cuijk en Waalstalig gebied en het is daarom geen vergezochte aanname dat de Cuijkse landsheren in hun kanselarij over tweetalige volgelingen beschikten.

Als deze etymologie correct is, hebben we ook een aanwijzing voor de ouderdom van de naam Putselaar. Het zou dan aannemelijk zijn dat de naamgeving samenhangt met de vroege landsheren van Cuijk uit de late twaalfde en vroege dertiende eeuw.12 Mogelijk heeft in deze periode een telg van de Cuijkse dynastie deze ontginning in eigendom gekregen en is het landgoed daarna apart gehouden van de rest van de heerlijkheid Haps.

GIF-animatie van Haps volgens de Tranchotkaart van 1804 en de OSM kaart van 2020

Conclusie

De vroegste middeleeuwse geschiedenis van het dorp Haps is in nevelen gehuld. Tot op heden is deze geschiedenis verteld zonder daarbij het gehucht Putselaar te betrekken om de begrijpelijke reden dat de naam pas laat in de bronnen opduikt. Ik hoop in dit artikeltje duidelijk te hebben gemaakt dat zowel de naam als het blok wijzen op een hoge ouderdom van de ontginning. Én dat achter alledaagse gehuchtsnamen op het platteland vaak een fascinerend stukje middeleeuwse geschiedenis schuilgaat.

Verder zou het zomaar kunnen dat onder het perceel van 1711 een belangrijk puzzelstukje van de middeleeuwse geschiedenis van het dorp Haps verborgen ligt. De oorsprong van het gehucht “Putselaar” nodigt in ieder geval uit tot vervolgonderzoek.13


voetnoten

1 Voor de verklaring van de etymologie van Haps is de vergelijking met het Oudengelse woord hōp “natuurlijke ophoging in het landschap” het meest overtuigend (Van Veen & Van der Sijs 1997; 385). De spelling met lange /ā/ <ai> kan uitgelokt zijn door de samenval van /ā/ en /ō/ in het Oost-Brabants.

2 zie Index notarieel protocol Cuijk (7127.1)

3 De overlijdensaantekening is te vinden op p.147 van Rooms-Katholiek begraafboek 1655-1723 Gemeente Haps (inv.2).

4 zie Index schepenprotocol Cuijk (7040.419)

5 Samplonius en Berkel (2018) lezen “het Putselte” op de Tranchotkaart maar deze lezing lijkt onwaarschijnlijk. Zij veronachtzaamt bovendien het daarop volgende “Rumen“.

6 In 1711 kwam het perceel van Heiltje Janss, de moeder van de voornoemde twee broers die het perceel later verdelen. Wellicht is het relevant dat de familie Jans blijkens de Tranchotkaart in 1804 ook het stuk land ingeklemd tussen het Putselaar en de Alvoortseweg bezat.

7 in het kadaster van 1832 behoort het grootste deel van “het Putselaar” toe aan Gerrit Jacobs, waarbij het perceel van 1711 als zijn “huis en hof” wordt aangemerkt (kadastrale kaart 1811-1832, aanwijzende tafel, sectie B, blad O17).

8 Zie Index schepenprotocol Cuijk (7040.441)

9 Voor de vroegste periode kan dit zeker correct zijn, want het komt vaker voor dat oude le-namen vervangen worden door jongere laar-namen. Toch zal ook de samenstelling met –laer oud zijn; bezuiden “het Putselaar” vinden we namelijk de veldnaam “het Beddelaar”, een belangrijke aanwijzing dat deze omgeving al lange tijd aangeduid werd met een laer-naam.

10 In eerdere artikelen (Kerkhof 2020a; 2020b) heb ik reeds de Waalse oorsprong van de Brabantse veldnamen saer en triest behandeld. Ook in Kerkhof (2018) wordt gesproken over hoe veldnamen door tweetalige elites over de taalgrens werden gebracht.

11 Denk aan de huwelijken van de heren van Cuijk met het huis Van Chiny en het Huis van Zelhem (zie Van den Brand 2009: 86).

12 Een andere oplossing zou zijn om de naam Putselaar te verbinden met grondbezit dat samenhangt met het vroeg-dertiende-eeuwse huwelijk van Hendrik III van Cuijk met de dochter van Jan van Put (de heer van de Zuid-Hollandse heerlijkheid Putten). Dit lijkt echter weinig waarschijnlijk.

13 Gelukkig is bij de aanleg van de N264 autoweg in 2017 het oude blok van Putselaar niet verstoord. Het is dus wellicht interessant om een keer proefsleuven te trekken om te kijken hoe oud de grondsporen in het perceel van 1711 precies zijn.


Dankbetuigingen

Dank aan Joost van den Besselaar van de Stichting Haps’ Heem voor het ter beschikking stellen van het boek van R. van den Brand voor dit onderzoek. Dank aan René Dings voor de verwijzing richting de veldnamen van Haps. Dank aan Jaap Helsen voor de verwijzing naar het overlijdensbericht van Heijlkens Jans. Dank aan Michiel de Vaan en Lauran Toorians voor eerdere naamkundige discussies.


Bibliografie

G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaard

BHIC, 7127 Notarissen in Cuijk, 1696-1935 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC),
• Index notarieel protocol Cuijk (7127.1), inv. 1, Testamenten, magescheiden, huwelijksvoorwaarden enz., 1696-1752
• Schepenbanken van het Land van Cuijk, 1498-1810 (7040), inv. 419, 7 apr. 1783-14 nov. 1792
• Schepenbanken van het Land van Cuijk, 1498-1810 (7040), Inv. 441, Tot een band verenigde akten van (openbare) verkoop van onroerend goed, minuten

Dittmaier, H. (1963). Die (H)lar-Namen : Sichtung und Deutung; mit einer Verbreitungskarte. Köln: Böhlau Verlag.

Van Durme, L. (1996). Galloromaniae neerlandicae submersae fragmenta. Gent: Koninklijke academie voor Nederlandse taal- en letterkunde.

Van den Brand, R. (2009). Haps en het Land van Cuijk; van prehistorie tot 21ste eeuw, Haps: Stichting Haps’ Heem.

Kadastrale kaart 1811-1832, oorspronkelijke aanwijzende tafel Haps, geraadpleegd op https://beeldbank.cultureelerfgoed.nl

Kerkhof, P. A. (2018). Language, law and loanwords in early Medieval Gaul : language contact and studies in Gallo-Romance phonology, Leiden: PhD-dissertation.

(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020). “Calwentriest en Den Trieste: vreemde veldnamen tussen Wouw en Roosendaal”. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie.

(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020). “Saer, Saert; een Zuid-Nederlandse veldnaam van onzekere oorsprong.” Noordbrabants Historisch Jaarboek.

MNW = Verwijs, E., Verdam, J., & Stoett, F. A. (1882). Middelnederlandsch woordenboek. ‘s-Gravenhage: Nijhoff.

Theunissen, L. en T. Spek. (2009). Haps-Laarakker, een bijzonder rijk bodemarchief; Archeologische waardering van een wettelijk beschermd monument (gemeente Cuijk), Rapportage Archeologische Monumentenzorg 173, Amersfoort.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen