Jacob Cats, halte voor een herberg in zomertijd, ca. 1760
In de achttiende eeuw, toen Antwerpen onder Oostenrijks bewind stond, werd er in de stad zowel Nederlands als Frans gesproken. Het Frans was de omgangstaal van de Antwerpse magistratuur en bovenklasse, terwijl het Brabants-Nederlands (ook toen al vaak Vlaams genoemd) de moedertaal van het grootste deel van de bevolking was. Zelfs de ambachtslieden die veel aanzien en welvaart genoten, spraken vooral Nederlands. Ook na de Franse bezetting van Antwerpen in 1744-1748, bleef het prestige van het Frans overeind staan. Toch blijken er in deze periode wel degelijk taalgrieven te zijn geweest. Een intrigerend inkijkje in de alledaagse tweetaligheid van de stad bieden enkele getuigenissen gegeven voor de schepenbank van Antwerpen op de tiende september van het jaar 1751.
Nazomer in herberg Hoegaerden
Ons verhaal begint enkele dagen voor de tiende september, op de aangename nazomerdag van de achtste september 1751. Rond een uur of drie uur in de namiddag ging François de Bock – 28 jaar oud en advocaat van beroep – samen met zijn vrouw Regina Gomer – 27 jaar oud – naar herberg Hoegaarden. Deze herberg, ook wel Herberg Vandezande genaamd, lag ten zuidoosten van de stad, net buiten de Sint-Jorispoort en de daaromheen gebouwde verdedigingswerken. Het was het eerste huis buiten de stadsvesten en stond benoorden wat toen nog de Berchemse steenweg heette (de hedendaagse Mechelsesteenweg). François en Regina hadden bij de herberg met Petrus (31 jaar oud, goudslager en François’ broer) afgesproken om wat te drinken, te roken en te praten.
locatie van de herberg op de Ferrariskaart van ca. 1770
terrasruzie
Petrus, Regina en François gingen vermoedelijk op een terras achter herberg Hoegaarden zitten. Van daaraf had je uitzicht op de tuinen en op de bomenrij van de Langeleemstraat.1) Het gezelschap zat een uurtje te praten totdat Petrus zich excuseerde om in de keuken een pijp op te steken. Nadat zijn broer vertrokken was, zag François toevallig boven bij het open venster twee soldaten staan die hem en zijn vrouw brutaal aankeken. François besloot zijn dag niet door de heren te laten vergallen en keek weer naar beneden maar tegelijkertijd hoorde hij de militairen spottende opmerkingen maken. Daar bleef het niet bij en de soldaten begonnen naar beneden te spugen en steentjes te gooien.
François had er genoeg van en riep tegen de militairen omhoog: “un honête homme ne feroit point des choses pareilles” (een eerlijk man doet zulke dingen niet) waarna één van de soldaten naar beneden kwam om verhaal te halen. 2) De man, een grote officier van 27 jaar met een witte jas en rode omgeslagen mouwen, zei tegen hem in het Frans: “Jean-foutre, que veux tu?” (Jantje onbenul, wat wil je daarmee zeggen). François antwoordde in het Vlaams dat hij niks met hem te maken wilde hebben en gewoon verder wilde drinken. De soldaat werd boos en riep tegen hem: “parlez sakerdieu en françois, je vous parlerai” (spreek verdorie Frans, ik zal je eens wat zeggen)! François – die wel degelijk Frans sprak – zei dat hij daar geen zin in had en weigerde verder het gesprek aan te gaan.
de gebroken pijp
Omdat de ruzie veel bekijks trok, is de officier afgedropen en terug naar boven gegaan. François liep hem nog even achterna maar hield halt bij de deur van de woning en keerde terug naar zijn vrouw aan het tafeltje. Het had hier kunnen eindigen, ware het niet dat Petrus, de broer van François, net terug kwam en zag dat zijn broer danig overstuur was. Petrus vroeg zijn jongere broer wat er was gebeurd waarna François hem uit de doeken deed wat er was voorgevallen. Vervolgens besloot Petrus de herberg in te gaan. Later zou hij tegen de schepenbank zeggen dat hij daar zijn vrienden ging opzoeken, maar het is heel goed mogelijk dat hij alsnog de confrontatie met de onbeschofte soldaten aan wilde gaan.
Petrus ging de woning in en liep met zijn pijp in de mond de trap op richting de bovenkamer waar de soldaten zaten. Hij passeerde de kamer waar Jean-Baptiste Reijnier, meesterbakker van beroep, samen met zijn vrouw en een vriend zaten te drinken.3) In de bovenkamer vond Petrus in totaal vier soldaten waaronder de officier die zijn broer bedreigend had toegesproken. Petrus salueerde naar de militairen en is vervolgens bij het venster gaan staan. De jongste van de soldaten, een knul van een jaar of twintig, kwam toen op hem af gelopen, sloeg hem de pijp uit de mond en zei: “Jean-foutre, il ne t’est pas permis de fumer ici sans demander la permission” (Jantje onbenul, je mag hier niet roken zonder eerst toestemming te vragen). De pijp van Petrus viel op de vloer aan diggelen. Petrus vroeg hem toen: “À qui doit on demander la permission” (aan wie moet men dan toestemming vragen) waarop de soldaat het venster sloot zodat niemand van buiten kon zien wat er ging gebeuren en liep langzaam op Petrus toe. De Fransman gaf hem met veel geweld een slag tegen het hoofd en trok zijn degen. Het zag er niet goed voor Petrus uit.
de slag na
De gemolesteerde goudslager, zwaar in de minderheid, besloot de benen te nemen en rende uit de bovenkamer weg. Met geweld trok hij de deur achter zich dicht en riep “Jesus Maria“, de enige woorden die Jean-Baptiste Reijnier – die geen Frans verstond – van de ophef in de naburige bovenkamer had meegekregen. Jean-Baptiste zag wel dat de soldaat met een getrokken degen Petrus achtervolgde en hem op de trap van achteren een zwaardhouw gaf. De slag kliefde door Petrus’ jas en trof hem onder de rechterarm. Volgens Petrus drong het staal tot op het bot door. De soldaat keerde daarop terug naar de bovenkamer en Jean-Baptiste snelde de arme Petrus te hulp. Petrus zei hem “ik heb het spek weg” (ik ben getroffen).
Niet lang daarna zag François zijn broer naar beneden strompelen. François ontstak in woede (in coleir) toen hij merkte dat Petrus met een zwaard bewerkt was en hij trok zijn eigen degen om de eer van zijn broer te verdedigen. Hij rende de herberg in, maar de mensen beneden in de keuken hielden hem tegen, vrezend dat er meer gewonden zouden vallen.
François hervond zijn kalmte en besloot de stadswacht erbij te halen die vlak bij de herberg aan de Sint-Jorispoort een wachthuisje had. Bij het wachthuisje trof François een korporaal met twee stadswachten die beloofden hem te volgen om de soldaten te arresteren. François rende terug naar de herberg maar in de haast had hij niet opgemerkt dat de stadswachten hem niet gevolgd waren. Kennelijk hadden ze er geen zin in de confrontatie aan te gaan met zwaar bewapende soldaten.
wachthuisje ca. 1795, illustratie Pierre-Antoine-Joseph Goetsbloets (ms. II 1492)
François liep terug naar de poort maar de stadswachten waren nergens te bekennen. De mensen bij de poort vertelden hem dat de luitenant kolonel van het garnizoen op de stadsvesten stond en wezen hem in de juiste richting. François beklom de stadswal, liep naar de luitenant toe en vertelde wat er was voorgevallen. De luitenant besloot in te grijpen en gaf de stadswacht alsnog het bevel de zich misdragende soldaten uit de herberg weg te halen. Nadat de soldaten gearresteerd waren, gingen François, Regina en Petrus op huis aan.
Reinier Vinkeles 1776, arrestatie bij een herberg
Conclusie
Deze gebeurtenissen zijn gereconstrueerd uit de getuigenverklaringen van vier van de betrokkenen; François de Bock, Petrus de Bock, Regina Gomer en Jean-Baptiste Reijnier. Opvallend zijn de subtiele verschillen tussen de verklaringen. Zo parafraseert Regina de confrontatie iets omzichtiger dan dat François dat zelf doet. Ook beweert zij pas later gemerkt te hebben dat Petrus gewond was geraakt, wat niet erg waarschijnlijk is. Opvallend is ook dat Petrus verhaalt niet de herberg in te zijn gegaan met het plan de soldaten te confronteren maar om vrienden op te zoeken. Deze verklaring lijkt weinig overtuigend aangezien zowel François als Regina vertellen dat Petrus meteen na kennis te hebben genomen van de woordenwisseling naar boven was gegaan. Wat ook opvalt, is dat Jean-Baptiste – de meesterbakker – de ruzie in het Frans niet kon volgen of in ieder geval overtuigend kon beweren dat hij de taal niet sprak. Verder is een belangrijk plotpunt in het verhaal natuurlijk dat een vlot tweetalige magistraat zoals François de Bock weigerde de ruzie in de moedertaal van de soldaten uit te praten. Taal en identiteit gaan hier duidelijk hand in hand. Kortom: we krijgen hier een zeldzame inkijk in de taalattitudes van achttiende-eeuws Antwerpen; niet in een hoogdravend ideologisch geschrift over de Franse en Nederlandse taal, maar gewoon in de getuigenverklaringen over een alledaagse herbergruzie.
Voetnoten
Aan de voorkant van de herberg bevonden zich een smederij en wat bouwmanshuisjes en was het vast minder fijn vertoeven. Dit blijkt uit het vergelijken van de ingetekende bebouwing op de Ferrariskaart van ca. 1770 met het kadaster van 1835.
Volgens Regina waren François’ woorden: “Que ce n’ etoit point une maniere d’ agir pour un honéte homme”
ln hetzelfde vertrek zat ook nog een groepje geestelijken (wat nonnen en een cellebroeder) maar aan hen is geen getuigenis afgenomen
Detzem is een klein dorpje aan de Moezel – niet ver van Trier – waar al tweeduizend jaar geleden een nederzetting stond. De naam Detzem gaat terug op het Galloromaanse decima leuga (10 mijlen), een naam die al in de Oudheid gegeven moet zijn en verwijst naar het feit dat Detzem tien Gallische mijlen van Trier vandaan ligt.
Deze blogpost gaat echter niet over plaatsnamen maar over een achttiende-eeuwse notitie over Detzem uit 1731 (vermoedelijk bewaard in een stadsboek), herteld door Jacob Grimm in 1841. In deze notitie wordt beschreven hoe de buitengalg van Detzem in 1731 werd opgericht. Alhoewel het oorspronkelijke handschrift waaraan Grimm de notitie ontleend heeft door een gebrek aan een bronvermelding moeilijk na te speuren is, zijn de details van dit relaas fascinerend…
Het Hochgericht van Detzem met de expositiegalg stond op de grens van de heerlijkheid op een bergweide bij de Schleicherberg die ook nu nog de Mordflur heet, vlakbij een beek met de naam Mordbache en een straat met de naam Mordstrasse. In de lokale veld- en waternamen rond het dorp is de herinnering aan de lugubere geschiedenis van deze plek dus bewaard gebleven.
gebied van het hooggerecht op de Tranchotkaart van het Moezelland van 1803-1820
Volgens het bericht uit 1731 ging de oprichting als volgt:
Toen de timmerlui bijna klaar waren met het maken van de stellage, begon de ceremonie. Allereerst stelden de Halsrechtmeier, de schepenen, de grondbezitters en schutters zich in een kring rond de galg op. Zodra de laatste pen in het houten bouwsel werd gestoken, trad de Amtmann, een beambte van het St-Maximins-klooster, naar voren. De Amtmann sloeg toen de eerste spijker in de pen. Vervolgens was het de beurt van de meier die de tweede spijker sloeg. Daarna mochten de schepenen hetzelfde doen en sloegen ook hun spijkers in de pen.
Vervolgens werd gezamenlijk – als gemeenschap – het bouwsel overeind gezet. Zowel de timmerlieden, de inwoners als de notabelen hielpen een handje mee. De Amtmann verklaarde toen plechtig dat dit voor niemands eer nadelig is. Het terechtstellen van misdadigers was immers geen eerzame aangelegenheid
Daarna begon de volgende stap van het ritueel. De Amtmann beroerde de galg feestelijk met zijn staf waarna de schepenen en de halsrechtmeier hetzelfde mochten doen. Ten slotte waren de gewone inwoners aan de beurt die dan geen staf hadden maar alsnog de galg met blote hand aanraakten.
Als afsluiting van de inwijding bevestigde de meestertimmerman een met bloemen versierde berkenstruik aan de galg en sprak een spreuk. Om het ritueel duidelijk in het geheugen van de jongste generatie te prenten wierp de rentmeester geldstukken naar de kinderen en vuurden de schutters ceremonieel hun geweren af…. Zo eindigt de hertelling van Grimm van de notitie uit 1731.
voorbeeld van een Expositiegalg bij het Freilichtmuseum Neuhausen
Wat ik vooral interessant vind aan deze historische anekdote zijn de details waarmee het plattelandsritueel beschreven staat. We krijgen als het ware een venster op een buitengewone gebeurtenis in een achttiende-eeuws dorpje aan de Moezel. Ook bemerkenswaardig is dat het ritueel plaats vindt op de limieten van de heerlijkheid (zie ook deze blogpost), in de liminale ruimte zoals antropologen dat zo mooi noemen. Het ritueel heeft duidelijk een hiërarchisch karakter (de vertegenwoordiger van het klooster gaat vóór de wereldlijke notabelen) maar schijnt vooral ter bevestiging van de autonomie en groepsidentiteit van de gemeenschap te dienen.
Wat ik me ook afvraag; zijn er in de vroegmoderne bronnen uit de Lage Landen ook zulke beschrijvingen van dorpse galginwijdingen bewaard gebleven? Hadden die een soortgelijk karakter of waren die juist wezenlijk anders? Ik ben wel bekend met vroegmoderne plattelandsrituelen die te maken hebben met de oprichting van grensstenen, huwelijken, dijkschouwingen en kapel- of kerkwijdingen maar eigentijdse voorbeelden van galginwijdingen ken ik niet. Mocht iemand een voorbeeld kennen, ik hoor het graag.
Al in de dertiende eeuw stonden er twee windmolens in de parochie Wouw (eerste vermelding in een oorkonde uit 1289, ONB I, nr. 1265). Deze windmolens waren standerdmolens, een molentype dat rond een centrale staak (de standerd) werd gebouwd. Dankzij deze standerd, die als draaias fungeerde, kon de molen de juiste richting op worden gedraaid.
Standerdmolen, Aegidius Sadler naar Jan Brueghel ca. 1580
Een van deze middeleeuwse molens stond ten zuidwesten van de dorpkom van Wouw, niet ver van de Bergsebaan. Deze molen werd indertijd de “westmoelen” genoemd. De andere molen – “de oostmoelen” – stond ten noordoosten van de dorpskom bij de heirweg naar Roosendaal en werd ook wel “de Veldtsche molen” genoemd vanwege het nabijgelegen “Veld van Spellestraat“.
locaties historische westmolen en oostmolen t.o.v. Wouwse dorpskom. Onderlaag: Google Maps
jaarrekening 1533
In 1533 liet de heer van Bergen op Zoom de westmolen afbreken en opnieuw opbouwen. Dankzij de jaarrekening van de rentmeester van Bergen op Zoom is er vrij veel over deze herbouw bekend (ARR BoZ inv. 954, f. 200-201). De reden voor de afbraak wordt niet gegeven maar we mogen vermoeden dat er een accute aanleiding voor was. We kunnen dan denken aan stormschade of brand. In 1530 was immers nog één van de molenstenen vervangen, dus een drastische renovatie waarvoor ook nieuwe molenstenen moesten worden gekocht, stond duidelijk niet in de planning.
De rentmeester van de heer van Bergen op Zoom gaf de bouw in opdracht aan Jan de Molenmaker die met zijn gezellen en aangeworven arbeiders aan het werk toog. Hij kreeg voor de bouw 150 karolus guldens betaald waarvoor hij het bouwhout en de standerd zelf moest bekostigen. Jan bedong wel als voorwaarde dat extra onvoorziene kosten na afloop alsnog gedeclareerd konden worden.
ARR BoZ inv. 954, f. 200v
kosten
Voor de herbouw werd een deel van het hout en ijzerwerk van de oude afgebroken molen gebruikt. Het oude ijzerwerk werd door de smid van Wouw omgesmeed tot nieuw ijzerwerk. De rest van de benodigde ijzeren onderdelen werden door de smid van Bergen op Zoom vervaardigd. Jan de slotenmaker kreeg de opdracht een nieuw “blockslot” voor de molen te maken en ook andere lokale ambachtslieden droegen aan de herbouw bij: extra bouwhout voor zolderplanken, spijkers e.d. werden in het dorp aangeschaft.
kostenpost
bedrag (afgerond)
bouw van de molen (incl. arbeid, bouwhout & standerd)
150 Karolus gulden + 7 gulden declaratie
molenstenen
84 Karolus gulden
nieuw ijzerwerk
23 Karolus gulden
omsmeden oud ijzerwerk
7 Karolus gulden
spijkers
11 Karolus gulden
nieuw blokslot
14 stuivers
zolderplanken
6 Karolus gulden
vervoer groot bouwhout & molensteen
4 Karolus gulden
invetten nieuwe standerd met reuzel
4 stuivers
geschenk van 1 ton bier
1 gulden
Toen de standerd van de windmolen was opgericht schonk de heer van Bergen volgens de oude “costume” een ton bier aan de molenbouwer en zijn arbeiders. Voor het invetten van de standerd werd vier pond reuzel gebruikt. De molenstenen en de planken werden in Antwerpen gekocht en via Bergen op Zoom naar Wouw vervoerd. Vermoedelijk moesten ze daarna met veel moeite van de Bergsebaan naar de bouwplaats worden gesleept. De dorpelingen van Wouw verrichtten het sjouwwerk van het kleinere bouwhout gratis. Voor het grotere houtwerk en de molenstenen moesten grote wagens en boten worden gehuurd.
conclusie
De bouw duurde iets meer dan twee maanden (9 weken) en kostte 296 karolus gulden waarvan maar liefst 84 gulden bestemd waren voor de aanschaf van de molenstenen. Toch zal de rentmeester van dat grote bedrag niet lang wakker hebben gelegen; het molenrecht was immers één van de meest lucratieve inkomsten voor de Brabantse heren (cf. Damen 2022). In het geval van de Wouwse westmolen, kreeg de heer van Bergen op Zoom elk jaar zo’n 28 pond Brabants pacht voor de molen (ongeveer 112 Karolus gulden). De investering was dus snel weer terugverdiend.
Nawoord over locatie
De locatie van de middeleeuwse Wouwse westmolen komt waarschijnlijk overeen met de locatie van de huidige molenberg waarop ook nu nog de vroeg-negentiende-eeuwse korenmolen “De Arend” (1811) staat. Daarvoor, vermoedelijk in de dertiende eeuw nog, zal er een molen tussen Wouw en de Ouwburg (hoogmiddeleeuwse kasteellocatie) in hebben gestaan. We mogen dit aannemen omdat in het Wouwse cijnsboek van 1758 een oude veldnaam molenberg aan de zuidwaartse weg naar de Ouwburg staat ingetekend (ARR Boz inv. 1347, f. 120r).
Heerlijksheidskaart H. Adan 1758; het rechthoekige roodomlijnde blok linksonder werd in 1758 “Molenberg” genoemd met twee oude woonpercelen ten westen daarvan (toen bos). Het kleine roodomlijnde blok daar rechtsboven is de huidige Molenberg.
bibliografie
Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom (= ARR Boz), inv. 954, Rekening van de rentmeester van Wouw, Moerstraten, Steenbergen, Roosendaal en Nispen, 1524/1525-1533/1534
ARR BoZ, inv. 1347, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw , 1758
Damen, Mario (2022). “The counts of Nassau and the Performance of Lordship in Late Medieval Brabant”. in: Communities, Environment and Regulation in the Premodern World, ed. by Claire Weeda, Roert Stein & louis Sicking, CORN Publications Series 20, 233-262.
Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (= ONB) II; de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, tweede stuk (1289-1312), M. Dillo, G.A.M. van Synghel & E.T. van der Vlist eds., Rijks geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag.
Niet iedereen weet dat de historische taalkunde vrij nauwkeurig kan bepalen hoe het Nederlands van de zeventiende eeuw geklonken moet hebben. Om de taal en tekst van de zeventiende eeuw dichter bij het grote publiek te brengen, hebben Ineke Huysman (Huygens ING) en ikzelf een podcastaflevering gemaakt over het gesproken Nederlands van driehonderdvijftig jaar geleden aan de hand van het reisjournaal (1645-1647) van de gebroeders de Witt. De reisaantekeningen van Johan de Witt worden hierin voorgelezen met de authentieke klanken van toen.
Podcast
In de podcast bespreken wij de Grand Tour van de gebroeders de Witt, de tegenstellingen tussen de correspondentietaal van Johan de Witt en de taal van zijn reisaantekeningen, de gekunsteldheid van het geschreven zeventiende-eeuwse Nederlands en hoe wetenschappers desondanks toegang kunnen krijgen tot de alledaagse uitspraak van toen. De podcast is hier te beluisteren.
YouTube
Daarnaast hebben wij een YouTube-filmpje gemaakt waarin een kleine selectie van De Witts reisaantekeningen in woord en beeld te volgen zijn. De lezer met archief-ervaring kan zo zelf meelezen met de handgeschreven aantekeningen van Johan de Witt in hoogsteigen persoon!
Terug in de tijd naar de Zeventiende Eeuw
Tot slot wil ik nog even benadrukken dat dit de eerste keer is dat het zeventiende-eeuws Nederlands met de oorspronkelijke klanken (die wel iets van het Zuid-Afrikaans wegheeft) aan het grote publiek wordt gepresenteerd. We hopen dat het zo een positieve rol kan spelen in de algemene interesse in Johan de Witt en de Zeventiende Eeuw en natuurlijk in de historische taalkunde. Want wie wil er nu niet terug naar de tijd van Rembrandt en Huygens en horen hoe zij gesproken hebben?
Wetenschappelijke leestips
Bree, C. van, Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands, 2e uitgave (S.l.: Universiteit Leiden, 2016)
Loon, J. van, Historische fonologie van het Nederlands, herziene uitgave (Deurne: Universitas Books, 2014)
Schönfeld, M., Loey, H. van, Clement, A., Schönfeld’s Historische grammatica van het Nederlands: klankleer, vormleer, woordvorming, 6e druk. (Zutphen: Thieme, 1960)
In dit artikel geef ik een vertaling in Modern Nederlands van het middeleeuwse wetboek van het West-Brabantse dorp Wouw. Op deze manier wil ik de lezer laten zien hoe rechtsbronnen een mooi venster op het alledaagse leven in een middeleeuwse plattelandsgemeenschap bieden. Soortgelijke bronnen zijn in veel steden (en sommige dorpen) in Nederland en Vlaanderen bewaard gebleven. Wilt u meteen door naar de vertaling, klik dan hier. Lees anders gerust door voor een inleiding op het middeleeuwse dorp, de historische bron en de middeleeuwse rechtspraktijk.
Inleiding
In de vijftiende eeuw maakte het West-Brabantse dorp Wouw een periode van relatieve welvaart mee. Het was rustig in het land van Bergen op Zoom; de heer van Bergen liet zijn Wouwse kasteel, toentertijd “thof van Wouw” geheten, uitbouwen tot modern militair steunpunt en comfortabele woning. Ook de religieuze topografie van de heerlijkheid werd in deze eeuw uitgebreid: stenen kapellen verrezen in de Wouwse gehuchten Zaafsel, Vinkenbroek en Vroenhout en memoriekruizen bij de Hoge Braak en de Vroenhoutseweg.
kasteel van Wouw opgenomen in een schets van Hans Bol uit 1579
Wat betreft de omvang van de bebouwing was het middeleeuwse dorp op zijn pre-industriële hoogtepunt. De dorpskom bestond in deze periode uit het ommuurde kerkhof met de parochiekerk, daarnaast de woning van de pastoor met bijbehorende tuin en boomgaard, het marktplein met waterput en drenk en enkele tientallen huizen ten oosten van het plein en aan de doorlopende steenweg. Niet ver van de dorpskom lagen dan weer enkele grote hofstedes zoals de Bulk-hoeve, de hoeve Smallebeeke en het stenen huis te Spellestraat.
pre-kadastrale kaart van H. Adan van Wouw uit 1758
De bekroning van de Wouwse vijftiende-eeuwse welvaart was zonder twijfel het besluit om de parochiekerk op grootse wijze uit te breiden. Tussen 1480 en 1520 verrees een gigantische kruisbasiliek in Kempense stijl met hoge bakstenen toren die de oudere kerk verving die daar mogelijk al eeuwen stond. Kortom: het moet de Wouwse parochianen in de late vijftiende eeuw zeker voor de wind zijn gegaan.
Maar deze welvaart zou niet aanhouden. In de zestiende eeuw werd de streek geteisterd door de pest en de oorlogshandelingen van de Tachtigjarige oorlog. In de jaren 1580 sloeg de bevolking op de vlucht en stond het dorp vele jaren leeg. Mede hierdoor is er weinig middeleeuwse administratie uit Wouw bewaard gebleven: slechts één schepenprotocol uit de jaren 1507-1511 en een schepenbrief uit 1483.[1] Uit een Bergen-op-Zooms belastingregister van 1424 zijn ook nog wat gegevens te putten maar de meeste hiervan hebben betrekking op het buitengebied en niet op de dorpskom.[2]
Aanvullende informatie bieden de Antwerpse schepenregisters waarin rijke Antwerpenaren hun Wouwse bezittingen lieten registreren. Zodoende weten we dat zich in het dorp een brouwerij bevond die ‘Scholland’ heette en twee herbergen stonden met de namen ‘de Vos’ en ‘de Leeuw’. Herberg ‘de Vos’ stond ten oosten van de markt aan de steenweg (op de plek van het Chinese restaurant) en herberg ‘de Leeuw’ bij het ommuurde kerkhof (op de plek van de nieuwe pastorie).
Ook staan in de Antwerpse schepenaantekeningen tientallen Wouwse dorpspercelen met hun namen en perceelafmetingen genoteerd. Deze informatie kan gedeeltelijk aangevuld worden aan de hand van een schotboek van omstreeks 1560.[3] Door te puzzelen met deze kleine brokjes informatie kunnen we ons toch een beeld vormen van de bebouwing in en rondom de vijftiende-eeuwse dorpskom.
De dorpskeuren van het land van Bergen
De Wouwse dorpskeuren laten ons weer een andere kant van het middeleeuwse dorp zien. De heer van Bergen op Zoom liet in het jaar 1500 deze dorpskeuren in een officiële brief vastleggen. Dat deed hij niet alleen voor Wouw maar ook voor de heerlijkheden Hildernisse, Woensdrecht, Putte, Ossendrecht, Moerstraten en Borgvliet.
De Wouwse dorpskeuren zijn opgetekend door de dienstdoende secretaris Goort Anthonissen, klerk van de Bergse raad en rekenkamer van 1485 tot 1507. Doordat de Wouwse keuren vaak woordelijk overeenkomen met de dorpskeuren van Borgvliet en Hildernisse (historisch dorpen ten zuiden van Bergen op Zoom) is het waarschijnlijk dat de drie brieven kort na elkaar ontstaan zijn. De originele Wouwse brief is jammer genoeg niet bewaard gebleven. Mogelijk is dit document omstreeks 1514 in een brand op de Wouwse vierschaar verloren gegaan.[4] Gelukkig stond de inhoud van deze brief ook in het ‘principale bruecboec’ (= algemene boetenboek) van Wouw geschreven zodat omstreeks 1522 de Wouwse rentmeester Erasmus Govaert Schuijten een kopie van de tekst kon maken.
Zoals boven vermeld, vertonen de Wouwse dorpskeuren een grote affiniteit met andere dorpskeuren uit het land van Bergen. Verrassend is echter dat de boetelijst in de dorpskeuren van Borgvliet en Hildernisse een stuk uitgebreider zijn dan hun Wouwse tegenhanger. Het is niet helemaal duidelijk hoe we dit moeten verklaren. Het is mogelijk dat Erasmus Govaert Schuijten de tekst van de Wouwse brief heeft ingekort maar het is wellicht waarschijnlijker dat voor Wouw een minder uitgebreide boetelijst was voorzien om zodoende niet teveel afbreuk te doen aan het gezag van de Wouwse schepenbank. Uit de kopie van Erasmus wordt duidelijk dat Wouw al geruime tijd vóór 1500 een eigen rechtsadministratie bijhield waarin een deel van het plaatselijke gewoonterecht stond vastgelegd.
Een nieuwe uitgave
De tekst van de brief met de Wouwse dorpskeuren is in 1916 door W. Moll uitgegeven in het mededelingentijdschrift van de “Vereniging tot de uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht”. In deze editie staan de dorpskeuren van meerdere heerlijkheden van het platteland van Bergen op Zoom afgedrukt. Jammer genoeg is deze editie niet foutloos en is het meer dan honderd jaar oude mededelingentijdschrift tegenwoordig niet makkelijk te raadplegen. Daar komt bij dat de laat-vijftiende-eeuwse taal van de tekst niet voor iedereen toegankelijk is. Daarom leek het me een goed idee om het handschrift opnieuw te transcriberen en de tekst in modern-Nederlandse vertaling aan te bieden.
Venster op een middeleeuws dorp
Het belang van deze bron voor de lokale geschiedschrijving is evident. Een bloemlezing uit de Wouwse strafbepalingen vinden we in een artikel over het middeleeuwse dorp uit 1979. In dit artikel merkt Van Ham terecht op dat de bron een prachtig inkijkje in de vijftiende-eeuwse handel en wandel van het dorp biedt. Zo bevat de tekst bepalingen over alledaagse gebeurtenissen zoals scheldpartijen en herbergruzies maar ook grove misdrijven zoals doodslag en verwondingen. Aangrijpende materie dus.
Herbergruzie, Gerard ter Borch 1675
Laat-middeleeuws recht
Tot slot nog enkele woorden over de rechtsgang. Recht werd gesproken in de vierschaar op het marktplein, aanvankelijk in de open lucht, later in een “dinghuys” (voor het eerst genoemd in 1525). De rechtbank bestond uit het college van schout en schepenen met een dienstdoende klerk die de getuigenissen en gepasseerde aktes registreerde.
Uit het enige overgebleven Wouwse schepenprotocol (uit de jaren 1507-1511) leren we dat het merendeel van de rechtszittingen over verpachtingen, erfenissen en onroerendgoedtransacties ging. Toch kwamen van tijd tot tijd ook geweldsdelicten voor de rechtbank.
Zoals ik al zei, spelen deze geweldsdelicten een grote rol in de Wouwse dorpskeuren. Dat hoeft niet te verbazen want ze vormden een wezenlijk gevaar voor de stabiliteit van de dorpsgemeenschap. Een herbergruzie waar klappen vielen of steekwapens werden getrokken, kon namelijk makkelijk tot een vete escaleren. Vetes waren moeilijk te beteugelen omdat wraakneming die eerherstel tot doel had door veel leden van de dorpsgemeenschap als rechtvaardig werd gezien.
Om deze reden probeerde de lokale overheid dergelijke geweldsdelicten met hoge boetes en compensatiebedragen te ontmoedigen. De boetebedragen in de Wouwse dorpskeuren zijn gegeven in “oude schilden” en “oude groten”, rekenmunten die we geregeld in de middeleeuwse bronnen van West-Brabant tegenkomen. Het gaat hier om behoorlijke bedragen aangezien het dorpse geldverkeer meestal stuivers betrof.
Inhoud (f. 2r-5v)
Statuten en overeenkomsten, keuren en strafbepalingen opgesteld in enige artikelen zoals men ze voortaan in acht zal nemen binnen de vierschaar van Wouw en waarnaar de schout en schepenen van deze vierschaar eenieder zullen vonnissen en recht zullen spreken.
Eerst dat men vanaf nu in Wouw elke twee weken een rechtsdag zal houden die plaats zal hebben op zaterdagochtend. In de zomer zal de rechtsdag plaats hebben om acht uur en in de winter om negen uur, meer precies van Pasen tot Sint-Baafs-mis om acht uur en van Sint-Baafs-mis tot Pasen om negen uur. Op deze rechtsdag moeten de schout en schepenen in de vierschaar aanwezig zijn om de procederende partijen met een uitspraak recht en vonnis te doen zoals ook in andere plaatsen gebeurt waar men elke twee weken de rechtsdag houdt. Met dien verstande dat zij die gedaagd zijn en zich niet vertonen voordat de schepenen de zitting openen beboet zullen worden. Beide partijen, zowel de beschuldigende als de verwerende partij, moeten voor het gerecht aanwezig zijn vóór tien uur op straffe van het betalen van twee stuivers, één voor de kerk en één voor het gerecht, ter vergoeding van de gemaakte kosten.
Verder dat men niet langer dan drie jaar een bewijs-eed kan afleggen op schepenbrieven, schepenverklaringen of registers.
Verder over de bekendmaking van het verkopen van een erf, huis en hof dat het vanaf nu verplicht is om de drie bekendmakingen openbaar op gelijke wijze in de vierschaar te doen zodat de familieleden vanwege hun verwantschapsrechten de verkoop kunnen volgen als zij dat willen. De verkoper moet elke keer als hij een hof verkocht heeft naar de klerk gaan en laten registreren dat hij alle drie bekendmakingen over zijn erf, huis en hof heeft gedaan en daarvoor zal de klerk een oortstuiver krijgen.
Verder als iemand die in Wouw voor een misdrijf of een schuld veroordeeld is voor zijn straf wegvlucht en als hij in een andere plaats binnen het land van Bergen aangetroffen en aangehouden wordt…
…is het besloten dat men hem op die plek waar men hem aantreft zal berechten op die manier zoals ook in Wouw zou zijn geschied of zoals men zou doen als men hem aantrof op de plek waar hij veroordeeld was. Zo zal men ook in Wouw die personen behandelen die in andere plaatsen van het land van Bergen veroordeeld zijn.
Verder dat er vanaf nu in Wouw een onderbreking van de rechtspraak zal zijn die half juni begint en de hele augustusmaand zal duren. In deze periode mag men niemand voor het gerecht brengen of dagvaarden.
Verder dat de getuigen en kennissen die men in de rechtbank wil horen in het openbaar voor de rechtbank hun eed zweren terwijl beide partijen aanwezig zijn. En nadat de reputatie van beide partijen gehoord is, moeten zij naar de gezworen klerk gaan en daar vooraf hun getuigenis en verklaring op laten schrijven. Aan het einde zal men deze getuigenis openbaar voorlezen voor de schepenen en dan zal de schout hun eed in herinnering roepen. Op geen andere manier zal een verklaring en getuigenis ontvankelijk zijn voor de rechtbank. Hiervoor zal de klerk voor elke getuigenis een geldbedrag krijgen naar goeddunken van de schepenen tenzij de schepenbank van mening is dat de zaak zeer klein en niet schrijvenswaardig is; dan zal de zaak onbeschreven blijven.
Verder dat alle getuigenverklaringen en geloftes, hetzij van nalatenschappen, bemiddelingen, uitspraken, erfenissen, overdrachten, rentes, geldschulden of wat voor zaak dan ook die voor de schepenbank gepasseerd moet worden of waar de schepenen hun oordeel over zullen uitspreken, in de eerste plaats beschreven en geregistreerd moet worden door de gezworen klerk en door niemand anders. Nadien mogen geen geloftes te boek worden gesteld. En daarvoor zal de klerk hetzelfde bedrag als loon krijgen als voor gelijke zaken van oudsher gewoonlijk was.
Hierna volgen de vergrijpen en geldstraffen
Wie een ander met een dolk, met een mes of met een piek steekt, die verbeurt daarvoor een hand of tien oude schilden.
Verder, wie een ander een dergelijke houw geeft of slaat met enigerlei wapen of wat dan ook zodat de botten uitsteken of er verminking is, die verbeurt zeven en een halve oude schilden.
Verder voor het trekken van een mes; drie oude schilden.
Verder voor het ten aanval richten van een piek of een vork met kwade wil of een ander dergelijk wapen, verbeurt drie oude schilden.
Verder voor wie een ander laat bloeden met behulp van een stok waaraan ijzer is bevestigd; twee oude schilden.
Verder voor het spannen van een boog; twee oude schilden.
Verder voor wie ook een pijl op de boog heeft gelegd; drie oude schilden.
Verder voor als er geschoten is met een boog maar niet geraakt is; vijf oude schilden.
En als men geraakt heeft zodat het bloedt, verbeurt hij een hand of tien oude schilden.
Verder voor als er een hoofdwond geslagen is waar geen beenderen uitsteken met behulp van een hamer of een geslepen wapen; drie oude schilden.
En als er een hoofdwond geslagen is met een stok of een houten wapen zonder ijzer; één oude schild.
Verder voor het tegenspreken van een schepen; vier oude schilden.
Voor een vuistslag zonder verminking of bloeding; vijf oude schilden.
En als het bloedt; tien oude groten.
En op zelfde manier als er met een stok geslagen is zonder verminking of zonder bloed; tien oude groten.
En als het bloedt; twintig oude groten.
Verder voor het begaan van een onnozele geweldsdaad; twee oude schilden.
Verder voor het begaan van een hoogmoedige geweldsdaad; tien oude schilden.
Verder, wie de beesten van de schutter wegjaagt; tien oude schilden.
Verder, wie om een erfenis een rechtszaak begint maar in het testament genoemd wordt; vier oude schilden.
Verder, wie een ander mishandeld heeft in een schermutseling die wordt door de heer verplicht een wapenstilstand af te kondigen binnen vierentwintig uur, tenzij afgezien wordt van wraakneming of de verzoening is voltooid. In het geval hij niet binnen vierentwintig uur een bestand durft af te kondigen of hij het niet doet, verbeurt hij voor elke dag dat er geen wapenstilstand is één oude schild tot die tijd dat het bestand er wel is of totdat de verzoening is voltooid. Bij het in gebreke blijven van de verdachte, te weten dat hij geen bestand heeft afgekondigd, zullen de vrienden en de verwanten van de misdadiger de wapenstilstand mogen afdwingen. Als het bestand er is, zal het zes weken duren. Aan het einde van de zes weken moeten de beide partijen opnieuw bij elkaar komen om het bestand te hernieuwen en het bestand zal opnieuw zes weken duren. En op deze manier elke keer weer zes weken wapenstilstand tot de verzoening tot stand is gekomen op het verbeuren van de voornoemde geldboete….
…en als de verzoening gemaakt wordt moeten beide partijen bij de schout en schepenen komen en de verzoening bekend maken met de bedoeling dat de schout en schepenen het bestand opheffen. De schout moet dit in de naam van de landsheer en volgens het recht van de landsheer doen. De klerk zal dat bijhouden en iedere keer een halve stuiver krijgen van de zijde van de misdadiger.
Verder voor wie een wapenstilstand driemaal weigert en hij daar met getuigen toe is opgedragen, die zal verbeuren tien oude schilden.
En als hij volhoudt in de weigering geen wapenstilstand te willen dan kan de landsheer hem gevangen nemen en gevangen houden tot die tijd tot dat het bestand gegeven zou zijn en hij tien oude schilden heeft betaald en de vijandschap zal niettemin als nog in alle manieren beëindigd zijn alsof het bestand afgekondigd zou zijn.
Verder wie in eigen persoon een wapenstilstand verleent en datzelfde bestand breekt en opnieuw wraak neemt terwijl hij goed weet dat er een bestand van kracht is, die verbeurt lijf en goed.
Verder voor doodslag, moorddadige brandstichting, verkrachting van vrouwen en dergelijke zaken; lijf en goed.
Verder wie een huis of erf verkoopt of enige rente schenkt maar de lasten verzwijgt; tien oude schilden.
Verder als enige vrouwen in het openbaar naar elkaar hebben geschreeuwd en elkaar hoer of dievegge of andere woorden van die strekking hebben genoemd, die moeten, langs dezelfde route waarlangs de schout en schepenen de inspectie van wegen en wateren doen, de boetesteen ronddragen of verbeuren anders één oude schild.
Verder wie overdag huisvredebreuk begaat; twintig oude schilden.
En als hij het ’s nachts doet, dat wil zeggen voor de zon opkomt en nadat de zon is ondergegaan, die verbeurt een hand of zestig oude schilden.
Verder wie iemand met een kwade wil uitdaagt om zijn eigen huis te verlaten om zodoende met hem te kunnen vechten verbeurt vijf oude schilden als het voorval overdag plaats heeft.
En ‘s nachts tien oude schilden.
En als degene die uitgedaagd zou zijn naar buiten komt en bovendien op zo’n manier dat hij klaar voor de strijd is, zal hij verbeuren één oude schild.
En als zij allebei gewond raken zo zullen zij allebei de boete betalen die voor deze verwonding geldt, bovenop de voornoemde boete.
Verder, wie in een herberg gaat drinken en weggaat zonder te betalen en de waard of waardin daar over geklaagd hebben, die zal verbeuren aan de heer één oude schild.
En de heer zal aan de waard of waardin het verschuldigde bedrag doen toekomen door het van de desbetreffende persoon in beslag te nemen en hem daarvoor gevangen te zetten.
Verder van wie vastgesteld wordt dat hij een ‘brandereel’ (wapen met loden bal) bij zich draagt of een ander dergelijk moordwapen…
…van wat voor materiaal of soort dan ook, die zal verbeuren tien oude schilden.
Verder voor wie in een ruzie of gevecht één van de voornoemde wapens naar iemand anders gooit maar hem niet raakt, die verbeurt vijftien oude schilden.
En als hij iemand, zoals boven reeds gesteld is, wel raakt maar diegene daar niet aan stierf, verbeurt hij een hand of twintig oude schilden.
Verder wie hout snoeit van iemands groeiende eikenboom zal hij drie oude schild verbeuren voor elk stuk hout en van dat bedrag zal degene die aangifte heeft gedaan een vierde hebben.
Verder wie hout snoeit van een ander soort groeiende boom, niet zijnde een eikenboom, wat voor soort dan ook, die zal twee oude schild verbeuren voor elk stuk hout en degene die aangifte heeft gedaan zal een vierde hebben.
Als iemand aangetroffen wordt in iemand anders’ bosschage of bos en daar de volgende dingen gedaan heeft, te weten het snijden van bezemhout of het snijden van hout van gevelde bomen, evenals het zelf snoeien van bomen voor het gebruik van meitakken of andere takken, van wat voor hout dan ook. Hetzelfde geldt voor het leegplukken van iemands bomen en voor het nemen van rapen, appelen, fruit, peulen, erwten of soortgelijke vruchten. Wie één van deze dingen gedaan heeft, zal verbeuren één oude schild en zal bovendien altijd de schade aan de eigenaar moeten betalen. Van dit bedrag krijgt degene die aangifte heeft gedaan een vierde.
Verder wie hazen en konijn vangt, hetzij met honden, hetzij met fretten, hetzij met netten, die zal verbeuren volgens de oude bepalingen, die in vroegere tijden gemaakt en uitgevaardigd zijn, het boetebedrag dat daar aangegeven en toegelicht staat.
Verder in het geval dat er vergrijpen of rechtsfeiten binnen de voornoemde vierschaar plaatsvinden waarvan de strafbepaling niet boven verklaard staat, zullen de schepenen oordelen en corrigeren aan de hand van de voornoemde stukken of naar hoe zij menen dat het juridisch volgens de voornoemde stukken zou moeten gebeuren.
Aldus opgemaakt en gesloten op de negende dag van februari in het jaar van onze heer 1499 volgens het gebruik van het hof van Brabant, ondertekend door Goort Anthonis.
Deze kopie is gemaakt uit het principale vergrijpbroek en de strafbepalingen komen uit dat boek en zijn daar op deze manier aangetroffen door mij meester Erasmus Goort Schuiten
Dankbetuiging
Dank aan Joey Spijkers voor paleografische ondersteuning.
Bibliografie
ARAA = Ancien Régime Archief van de stad Antwerpen, Schepenregisters, inv. SR (= Schepenregister) 31, Schepenregister 1424.
ARR BoZ (= Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom), inv. 432, “Keuren”, ordonnanties regelende het bestuur en de rechtspraak in Borgvliet, 15e eeuw.
ARR BoZ, inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk.
ARR Boz, inv. 1342, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw.
AW = Archief van het dorp Wouw, inv. 1584, Schepenbrief van Jan Thonissen, Antonius Joossen, Jan Willems en Wouter Clais, schepenen van Wouw, waarbij Cornelis Sitters op Spuijtendonck en Margriete, zijn vrouw, voor de Armen van Wouw een erfrente van twee veertelen rogge vestigen op enige percelen onder Zaafsel, 1483.
Bakx, R., G. Haast, R. Hermans, K. Hoendervangers. (2012). Het kasteel van Wouw. Gemeentearchief Roosendaal, Roosendaal.
Van Ham, W.A. (1979). ‘Dorp en dorpsleven in middeleeuws Wouw’. In: De Heren XVII van Nassau Brabant; publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant”, 315-336.
Moll, W. (1916). ‘Middeleeuwsche rechtsbronnen van het platteland der Heerlijkheid Bergen op Zoom’. in: Verslagen en mededeelingen van de vereniging tot de uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, 7e dl. no. 1, blz. 11-150.
[2] ARR BoZ inv. 1338. Deze bron bevat duizenden namen van vijftiende-eeuwse Wouwenaren maar biedt geen beschrijving van het middeleeuwse dorp. Slechts zelden komen we in het register perceelafmetingen en perceelsnamen tegen.
[3] ARR BoZ, inv. 1342. Dit schotboek is vermoedelijk meegenomen door de op de vlucht geslagen schepenen en bestaat uit een ongebonden legger met losse papieren bladen vol belastingafdrachten.
[4] Dankzij een Antwerpse schepenaantekening weten we dat rond dit jaar een gedeelte van de Wouwse administratie in “de brant tot Wouwe” verloren zijn gegaan. In deze aantekening wordt vermeld dat de schout van Wouw, Symoen Jansz. alias de Sluijter, in 1514 in Antwerpen kopieën van schepenbrieven mb.t. Wouwse transacties liet maken (ARR, inv. SR 31, f. 478v).
soldaten voor een herberg door Jan Martszen de Jonge1633
Inleiding
In het rechterlijk archief van Wouw (West-Brabant) bevindt zich een vroeg-zeventiende-eeuws processtuk dat een handgemeen tussen de drossaard (Cornelis de Peeters, de zeventiende-eeuwse politiechef) en de valkenier (een soort van jachtopzichter) beschrijft.[1] Dit processtuk kwam ik toevallig tegen en was zo saillant dat ik het de lezers van dit blog niet wilde onthouden.
De schermutseling vond plaats bij de herberg van Goort Corneliszoon Bollaerts, een landeigenaar met bezittingen in Heerle (het dorpje naast Wouw). Zijn herberg stond waarschijnlijk aan het noordeinde van Heerle (voorbij buurtschap de Hazelaar) aangezien Goort daar zijn hofstede had.[2]
We hebben weet van de schermutseling dankzij een verklaring die door Dinge Willems, de barvrouw van de herberg, voor de Wouwse schepenbank was afgegeven. In de volgende alinea’s heb ik de inhoud van het archiefstuk naar modern-Nederlands hertaald en in een minder ambtelijke stijl proberen weer te geven.
Inhoud
“Op een koude januaridag in het jaar 1610 kwamen twee heerschappen de herberg van Goort Cornelis Bollaerts in Heerle binnen. Een van de heren had een lang geweer bij zich.
Eenmaal in de herberg, gingen de twee de trap op naar de kamer van Goort Bollaerts waar zich een zekere Gabriel bevond. De arme Gabriel werd door de mannen naar beneden gesleurd en op een bankje bij het vuur geplaatst. Deze heerschappen waren Evert de valkenier en Jacques Andriessen de vorster, de eerste een jachtopziener, de tweede een gerechtsdienaar van het Wouwse gerecht.
Nadat Gabriel beneden was neergezet, ging Jacques weg. Jacques wilde kennelijk niet verder bij de zaak betrokken zijn en vond dat Evert het verder zelf wel af kon. Toen de moeder van Gabriel, die ook in de herberg woonde, het kabaal hoorde, kwam ze van haar kamer en bood Evert aan borg te staan voor haar zoon. Zo was Evert er zeker van dat Gabriel er niet van door kon gaan.
Goort Bollaerts, de schoonvader van Gabriel en de eigenaar van de herberg, was niet blij met de huisvredebreuk en was van plan de drossaard te halen. Hij ging naar buiten om te kijken of hij de drossaard toevallig kon zien maar wellicht vanwege het koude januariweer bedacht hij zich snel. Hij kwam de woning weer binnen en nam de voornoemde Evert terzijde om de zaak te bespreken.
Wat er ook besproken werd, de discussie liep uit de hand. Ze kregen ruzie en Evert ging woedend de gelagkamer weer in. Goort besloot dat het nu toch echt tijd was de drossaard er bij te betrekken. Hij zette zich schrap voor de koude en vertrok naar de Ridderhoek aan de noordkant van Wouw waar de drossaard, niet ver van het kasteel, zijn woning had.
Even later kwam Goort Bollaerts weer terug bij de herberg met de drossaard en een van zijn knechten op sleeptouw. De drie heren kwamen de woning binnen. Het gezelschap in de gelagkamer keek bezorgd. Het gezicht van de drossaard stond op onweer. “Wat is er aan de hand,” gromde de drossaard naar Evert. Evert antwoordde dat hij Gabriel betrapt had op het vangen van kippen. “Wat gaat jou dat aan?” vroeg de drossaard. Evert antwoorde dat hij belast was om hier op toe te zien en toonde hem daar een bewijs van. “Wat wil je nu van Gabriel dan?” vroeg de drossaard. “Zestig gulden!” was het antwoord van Evert.
Wat volgde was een heftige discussie waarin veel kwade woorden over en weer werden geslingerd. De drossaard besloot om het vuurwapen van Evert te confisqueren. Evert zei tegen de drossaard: “Ge blijft er van af! Ge hebt er geen recht op!” De drossaard antwoordde: “waar heb ik geen recht op?” en trok het wapen uit Everts handen om vervolgens met de kolf van het wapen naar hem te slaan. Meer geschreeuw volgde. De drossaard zette het vuurwapen buiten Everts bereik in het hofje. Daarna wilde de drossaard Evert de herberg uit hebben en beval hem naar buiten te gaan om (letterlijk) af te koelen maar Evert had daar totaal geen oren naar. De drossaard trok toen zijn zwaard en sloeg Evert ongenadig hard met het botte eind.
Zo werd Evert naar buiten gejaagd maar niet lang daarna kwam hij weer binnen om opnieuw om zijn vuurwapen te vragen. De drossaard riep toen luid: “Nu heb ik er genoeg van!” en beval zijn knecht om Evert hardhandig de herberg uit te gooien.”
Epiloog
Hier houdt het verslag van Dinge Willems op. Ik heb tot nu toe geen andere dossierstukken die met de zaak samenhangen kunnen vinden zodat veel van de toedracht ongewis blijft. Waar had bijvoorbeeld de vermeende diefstal plaats gehad? Op het erf van de woning van Goort Bollaerts? Dat lijkt onwaarschijnlijk aangezien Goort de schoonvader van Gabriel was en Gabriel kennelijk bij hem in de hofstede woonde. Was Gabriel door de valkenier op de domeinen van de heer van Bergen op Zoom gezien of was er wellicht een andere reden waarom hij gearresteerd was?
Persoonlijk stel ik me zo voor dat er meer aan de hand moet zijn en dat het een privézaak tussen Evert en Gabriel betrof. Daar komt bij dat bovenaan het stuk de woorden “op seekeren moetwil bedreven bij evart den valckenier ten huijse van Govaert Cornls Bollt” staan. Het oude woord “moetwil” betekende zoveel als willekeur. Dat er willekeur van de valkenier in het spel was, zou ook verklaren waarom Jacques Andriessen na de arrestatie zo gauw mogelijk de herberg weer verlaat en de drossaard geen medewerking aan de zaak wil verlenen. Hoe het ook precies in elkaar zat, zonder aanvullende archiefstukken is de ware toedracht niet meer te achterhalen.
vermoedelijke locatie van de herberg van Goort Cornelissen Bollaerts op de heerlijkheidskaart van Adan van 1758
luchtfoto 2019 noordeinde van Heerle
Dankbetuiging
Dank aan Susan Suèr (Erfgoed Leiden) voor haar opmerkingen en raadgevingen over de inhoud van het processtuk
[2] WBA, Archieven van de Raad en Rekenkamer van de markiezen van Bergen op Zoom (= ARR BoZ), inv. 1345 Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, ca.1609-ca.1650, f. 225r.
De hofstede van Goort Bollaarts lag volgens deze legger ten westen van de weg en besloeg 8 gemeten bouwland (34000 m2). Verder bezat Goort percelen bij Altena en ten westen van de waterloop Running. Uitgaande van de heerlijkheidskaart van 1758 vermoed ik daarom dat de hofstede/herberg niet ver van de kruising van de “Ouweherenbaan” naar Altena met de sHeerenstraat (de Herelsestraat) lag.
Op Netflix is nu de Vlaamse serie “de Bende van Jan de Lichte” te zien waarin het leven van een groep Brabantse bandieten omstreeks 1740 centraal staat. Omdat de serie niet bijzonder goed is, hier een blogartikel over echte bandieten in Brabant, gebaseerd op archiefonderzoek uit 1989.
In de scriptie “Hanghen tusschen Hemel ende Eerde” van W.F.L. Reijnders worden de doodsvonnissen van de schepenbank van Wouw (een heerlijkheid tussen Bergen op Zoom en Roosendaal) tussen 1616 en 1803 besproken. Vaak betreft het zwervers, deserteurs en bandieten die met diefstallen en berovingen in hun levensonderhoud voorzagen.
ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Wouw eigenlijk ligt
Van de Wouwse schepenbank zijn 250 procesdossiers overgeleverd: De verdachten waren door de drossaard (een soort van politiechef) gearresteerd en vaak op de pijnbank tot een bekentenis gedwongen. De drossaard formuleerde een strafeis waarna de schepenbank rechtsprak.
Vooral wanneer de zwervers van buiten Staats-Brabant kwamen, werd tot de doodstraf besloten (in 18 van de 250 processen). De scherprechter van Bergen op Zoom voerde de terechtstelling uit op het marktplein, tegenover de vierschaer (het raadhuis), waar voor zo’n gelegenheid een halve galg was getimmerd.
De verschillende kwartieren van de heerlijkheid (Spellestraat, Wouwse Hil, Oostelaar etc) leverde 80 manschappen voor een burgerwacht die een afzetting rond het schavot vormden. Na de executie werd het lichaam per kar naar het galgenveld vervoerd en daar ten toon gesteld. In de middeleeuwen stond er een gerechtsplaats bij de Wouwse oostmolen richting Roosendaal en een andere niet ver van de Wouwse baan bij de grens met Bergen op Zoom.
“Hier hebben die van Wou iustititie gedaan” (ARR BoZ inv. 599)
Volgens de zeventiende- en achtiende-eeuwse bronnen was het gelegen “op de heide”. Achttiende-eeuwse kaarten laten zien dat daar toentertijd inderdaad een galg bij de stenen brug over de Zoom stond (vlakbij de Wouwse tol) dus ook in de vroegmoderne tijd stond de Wouwse galg kennelijk aan de baan naar Bergen.
Als voorbeeld van een interessante procesgang, hier het procesdossier van Francis de Wolf uit Brussel die in 1717 in de kraag werd gevat. Hij werd gezocht voor het doodschieten van een herbergier in Besoijen (bij Waalwijk) waarna hij op de pijnbank verscheidene andere misdrijven bekende:
beroving van de aanwezigen in de herberg te Besoijen
diefstal van lammeren in Nieuw Vosmeer
woningoverval in Antwerpen
woningoverval in Eekeren
winkeloverval in Antwerpen
diefstal van levensmiddelen en gijzeling in Stabroek
woningoverval in Roosendaal.
Toen hem gevraagd werd de bekentenis te ondertekenen antwoordde hij:
“daartoe geen oorsaecke gehadt te hebben als wel te hebben hooren seggen, als de gevangenen teeckenen dat sij dan haer aende galgh teeckenen”
(citaat uit Reijnders 1989: 42).
Het feit dat Francis in de maanden daarvoor rondzwierf en “vleselijke conversatie” had met een zekere Maria Raeff pleitte volgens de ondervragers tegen hem. Zij was volgens het dossier namelijk een “persoon vol van ondeughden en grove gebreecken“.
De eis van de drossaard loog er niet om. Francis uit Brussel zou aan een kruis worden gebonden “ende door den scherpreghter levendigh op sijn armen en beenen en voorts op sijn borst en kast met eenen eijseren kantboom” worden geradbraakt tot de dood erop volgde.
Bij wijze van alternatief stelde de drossaard voor eerst de veroordeelde de hand af te slaan en daarna op te hangen waarna de hand aan de galg zou worden genageld. De schepenbank besloot ook dit advies niet te volgen. Een gewone “ophanging” werd het vonnis.
In het dossier bevindt zich tot slot de rekening van deze executie. 39 gulden voor de bouw van het schavot, 9 gulden voor het ijzerwerk van de galg en 6 gulden voor het bier dat geschonken werd bij de ophanging. Ten slotte 48 gulden voor Hendrick Jannieck, de beul uit Bergen op Zoom.
Deze procesdossiers van de Wouwse schepenbank verschaffen een interessant beeld van hoe een kleine boerengemeenschap criminaliteit van buiten probeerde af te schrikken. Het waren nl. vooral “buitenlanders” uit Belgisch-Brabant en Limburg die zwaar werden gestraft.
Kortom; ik vond dit stukje Brabantse geschiedenis een stuk spannender dan de Netflix serie
Bibliografie
Delahaye, A. (1980). “Wouw in vogelvlucht tussen 1570 en 1813.” in: Woide…die Wouda; opstellen over de geschiedenis van Wouw, Gemeentebestuur Wouw.
Reijnders, W.F.L. (1989). Hanghen tusschen hemel ende eerde: themanummer doodstraf in Wouw, Heemkundekring De Vierschaer, Wouw (opvraagbaar in de KB)
Lang geleden, in het verre jaar 2003 , was ik een balorige scholier die tijdens een bezoek aan de Bergen-op-Zoomse Gertrudiskerk het nodig vond om tijdens de rondleiding door dit prachtige gebouw ongepaste grappen te maken. De docent die toezicht hield bestrafte deze gekkigheid met het schrijven van een strafessay over de onteigening van kerkgoederen in Westbrabant in de Reformatie en de Franse tijd. Ik kan u verzekeren, als 15-jarige is dit een dodelijk saai onderwerp.
Schenking van 1285
Onlangs moest ik hier weer aan denken toen ik in de middeleeuwse archivalia de geschiedenis van enkele dorpspercelen van de oude dorpskom van het Westbrabantse Wouw probeerde na te volgen. Ik kwam ze op het spoor toen ik in het oorkondenboek van Noordbrabant naar middeleeuwse veldnamen aan het speuren was.
ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Wouw eigenlijk ligt
Het perceel waar het om gaat is waarschijnlijk één van de oudste stukjes van het dorp dat met zekerheid geplaatst kan worden; namelijk een stuk land met hofstede, gracht en tuin bewesten het ommuurde kerkhof van de kerk van Wouw dat oorspronkelijk aan de heer van Breda, Arnoud van Leuven, en zijn vrouw Elisabeth had toebehoord. Zij schonken dit land in 1285 aan de Sint-Bernardsabdij van Hemiksem (het hedendaagse Bornem bij Antwerpen).
“…abbati et conventui monasterii Loci sancti Bernardi Cysterciensis ordinis, Cameracensis dyocesis, domum sive mansionem suam, sitam in Woude iuxta planitiem, vulgariter Laer nuncupatam, non longe ab ecclesia, cum suo fundo, domistadio videlicet et orto et omnibus edificiis, iam edificatis vel in posterum edificandis, et omnibus appenditiis seu attinentiis eiusdem…”
“…aan de abt en het convent van het klooster van Sint-Bernard van de Cisterciënzer orde, van het bisdom van Kamerijk, zijn huis of hoeve, gelegen in Woude naast de vlakte die in de volkstaal laer wordt genoemd, niet ver van de kerk, met zijn grond, hofstede en tuin en alle gebouwen, zowel de reeds voltooide gebouwen als die nog gebouwd zullen worden en alle afhankelijke goederen en toebehoren” (ONB nr. 1232).
Hier is de ruwe vorm van het middeleeuwse dorp Wouw met de oude wegen, lintbebouwing en ommuurde kerkhoeve. De onderliggende kaart is een 18e-eeuws schotboekkaartje . De woning van de heer van Breda is het kadertje (rectory) ten noordwesten van de ommuring van de kerk, de tuin lag ernaast.
Over den acker
Dezelfde woning komt nog een aantal malen in de dertiende- en veertiende-eeuwse oorkonden (1295, 1302, 1305, 1323) voor in verband met schuldverklaringen van de Wouwse pastoor aan het klooster van Sint-Bernard. Hieruit wordt duidelijk dat het bouwland en de weides die bij de hofstede hoorden zich uitstrekten van het kerkhof tot aan de Wouwse beek en in oppervlakte 1 gemet en 66 roeden besloegen (ca. 5000 m2). Dit gebied waarop zich ook een visvijver bevond, stond bekend onder de naam over den acker (ONB nr. 1347, nr. 1457). Deze naam moet niet verward worden met de Kerkoven acker ten oosten van de dorpskom (de latere Omganck) en het gehucht Acker ten zuiden van de dorpskom.
wegenpatroon gebaseerd op kloosterkaart van 1769 van Sint-Bernard aan de Schelde
In 1430 werd de oude pastorie door de prior van Sint-Bernard met een zeker Claes Smits geruild voor een ander stuk land dat ten zuidoosten van het kerkhof lag (AAB inv. 342, f.67). Op dit land werd later de nieuwe pastorie gebouwd. Verder lezen we in een Antwerpse schepenbrief uit 1431 dat Claus Peterszone van den Acker in dat jaar zijn vierendeel van de oude Wouwse pastorie (“gestaen binnen Woude aent Kerchof tusschen de kercwech ende marije pauwels”) aan priester Jan van Oostelaer verkocht. Kennelijk wilde de Wouwse pastoor wel op dit land blijven wonen.
“claus peters sone van der acker vercocht heeren janne van oestelre priestere zijn vierendeel die hij hadden in een huijs met hove gronde bogaerde gestaen bynnen woude aent kerchof tusschen de kercwech ende marije pauwels” (ARAA inv. SR 18, f. 377)
In de 17e eeuw fungeerde deze abdijbezittingen nog steeds als pastorie. in 1610 had de toenmalige pastoor, Philip Meynaert, een geestelijke van de abdij, een nieuwe huisje, schuurtje en kookhuis getimmerd. Toen was niet meer het hele gebied bewesten het ommuurde kerkhof tot en met de Wouwse beek in het bezit van de abdij van Sint-Bernard. Inmiddels lag ook het landgoed Smallebeke tussen de beek en het kerkhof en ook de markies van Bergen op Zoom had in deze hoek bezittingen. In 1636 kreeg de Wouwse pastoor Joannes van Baserode in ieder geval een klein deel van deze goederen weer terug, waaronder een hofstede en het riviertje (zie Krüger 1872: 312).
De reformatie
Maar het noodlot sloeg toe! In 1648 werd de vrede van Münster getekend, waarna de bezittingen van de abdij onteigend werden. De toenmalige pastoor is toen het dorp uitgejaagd. Een “geusen predicant” had daarna zijn intrek genomen in de pastorie en beschouwde het landgoed als het zijne.
Het toeval wil dat de verjaagde katholieke pastoor de vermaarde Judocus Bal was, een bekende naam in de historische cartografie, omdat deze geestelijke voor de abdij van Hemiksem prachtige landtboecken (bezitsbeschrijvingen) met kaarten vervaardigde.
kopie uit 1770 van het landboek van Judocus Bal uit 1661
In zijn bespreking van de abdijbezittingen in het dorp Wouw klinkt enige bitterheid door wanneer hij vertelt hoe hij uit zijn huis en zijn kerk is verjaagd en hoe zijn zwager, Johannes Wilhemsen, twee percelen die eens van hem waren, nu van de hervormde predikant moest pachten.
“…de twee andere, die by ons consent, om reden dat den Predikant die pretendeert, gebruykt worden by mynen swaeger Joannes Wilhelmsen, sonder nogtans eygendom daer aen te hebben, maer komen ons toe…”
Landboek Judocus Bal, AAB inv. 342, f.66
De 18e eeuw
De kaart die Judocus Bal in 1661 van de percelen heeft getekend stelt ons in staat dit land op de kaart van 1758 van de landmeter Henri Adan en de kaart van 1784 van J.B. Adan terug te vinden. Opvallend is dat alles er vrijwel nog precies zo bij lag (incl. vijver) als 100 tot 120 jaar daarvoor. De landafmetingen (roeden) van het perceel waren ook niet veranderd.
de kaart van 1784 naast de kaart van Judocus Bal uit 1661 (in kopie)
Maar toen in 1801 de Fransen in het land kwamen werden de heerlijke en kerkelijke goederen van Wouw onteigend en per opbod verkocht. Ook de middeleeuwse pastorij kwam onder de hamer en werd aan de chirurgijn/apotheker van het dorp, Johannes van den Elsacker, verkocht.
Waarschijnlijk werd de middeleeuwse pastorie alleen onteigend omdat het in de goederenregisters van de Abdij van Hemiksem voorkwam. Of de dorpelingen zelf nog wisten dat het land eens de dorpswoning van de pastoor was, is onduidelijk. De nieuwe pastorie lag namelijk elders.
Desalniettemin lijkt het me waarschijnlijk dat de pastoors de Wouwse dorpsnotabelen te pas en te onpas aan de onteigening van 1648 zullen hebben herinnerd. Het ging namelijk in 1803 nog steeds om “eene Huijsinge annexe gebouwen met eene Spatieusen Tuijn” (zie Hermans 2019). De vijver hoorde er inmiddels niet meer bij.
Conclusie
Zo verschaft een speurtocht lang oorkondes en landonteigeningen een mooi venster op één van de oudste stukjes van het dorp Wouw. Mijn 15-jarige ik had me voor gek verklaard!
Wat verder nog jammer is; de twintigste-eeuwse aanleg van het “Torenplein” bij de kerktoren heeft de oude percelen jammer genoeg bijna geheel laten verdwijnen. Ook dook tijdens de Tweede Wereldoorlog een V1 raket de huidige Doeldreef in. Toch is nog in ruwe lijnen de oude vorm uit 1661 (en waarschijnlijk die van 1285) zichtbaar in waar en hoe de nieuwe percelen zijn verwezenlijkt.
Google Maps view
bibliografie
(AAB) = Archief Abdij van Bornem, inv. 342 Kopie door Godefridus Bouvaert van het landboek van de abdij Sint-Bernards aan de Schelde door provisor Judocus Bal betreffende de Goederen gelegen in het markiezaat Bergen-op-Zoom en de baronie Breda. “Land-boeck van het marquizaet van Bergen op Zoom en van de Baronie van Breda.”
Hermans, R. (2019). “De verkoop van de Domeingoederen onder Wouw in de Franse tijd. Een ‘nieuwe’ kaart van Adan dook op.” Tijdschrift Heemkundekring de Vierschaer, 32-50.
Krüger, J. Baptista. (1872). Kerkelyke geschiedenis van het bisdom van Breda, dat is van het Noord-Brabandsch deel van het voormalig bisdom van Antwerpen. Bergen-op-Zoom: Jan A.G. Juten.
ONB = Dillo, M., Van Synghel, G. A. M, & Van der Vlist, E. T. (2000). Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. 2: De heerlijkheden van Breda en Bergen op Zoom. Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
This blogpost is about Ymme die Lems, the female matriarch of a farming family in the 15th century seigneury of Woude (present-day Wouw, Netherlands). I encountered her multiple times in my research into the settlement history of the northwestern corner of Dutch Brabant so here I put together what I know about her. This case study serves to show what information can be gleaned from a medieval tax register about a medieval commoner in a rural community.
ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Wouw eigenlijk ligt
Spelrestrate
Ymme owned land in “Spelrestraete” a medieval street hamlet consisting of a spread out cluster of farms located along a hay-road that originally led from the village of Woude to Spelreborch, a by then obsolete manorial court, near present-day Steenbergen. The houses near the old main road towards Roosendaal were known as “Spelrestrate aen tfelt” and the houses further north where the soil was more peaty as “Spelrestrate in tven“. In the late 15th century, the hamlet comprised around 22 farmhouses, a number which stayed stable untill the late modern period.[1]
Map environment Spelletraat. Base layers: Land survey 1832, Bodemkaart Van Oosten 1975.
This hamlet of Spelrestraete (just like the neighboring community of the Triest-homestead) was a satellite hamlet of Woude, the head town where the parish church was situated. As its own seigneury, Woude maintained a local law court with baillif, aldermen and a local militia. Furthermore, it was protected by a moated castle which was used by the lord of Bergen op Zoom as his personal residence.
medieval hamlets to the northeast of Woude
Ymme die Lems
Ymme is mentioned in the seigneurial tax register of Bergen op Zoom of 1424 (ARR BoZ inv. 1338). It is in these kinds of sources that we find the average medieval commoners: the smith, the miller, the butcher and also Ymme herself.
In the register of 1424, she is identified as Ymme die Lems (daughter of Lems) or Ymme Lem Dierwyen dochter (daughter of Lem and Dierwye). She married a farmer called Adde van den Dale. She and her husband belonged to the tax post of Spelrestraete, so presumably that’s where they lived.
Bergen-op-Zoom tax register of 1424
The family of her husband Adde came from the farms located in the Vroenhout dale which is the geographical depression between Spelrestraete and the street settlement of Vroedenhout (present-day Vroenhout). The father of Adde was a tenant farmer called Arnout and can be found paying rent to Pieter Noriiszone in the tax register of 1359.
The hamlets of Vroedenhout and Spelrestraete are within half an hour walking distance and according to 15th and 16th century accounts often paid their taxes and tithes together. Both peasant communities had access to a local chapel where occasionally masses were held. As mentioned before, the parish church was located in the village of Woude, so for some religious festivities and church services they had to walk to Woude.
A 17th century drawing of the village of Woude, seen from the area west of Spelrestraete (Grave, 1671)
Perhaps that Ymme and Adde met each other at such an occassion. Together they had six children: Claes, Jan, Arent, Godscalc, Willem and Roelant. The children owned land both to the west of Spelrestraete, in the area called “opte donck” and to the east, near Vroedenhout, in an area called “die cauwe“.
Female prominence
Why did Ymme stand out to me? Well, for two reasons: 1) she was taxed for land separate from that of her husband. This is not very common (only 10% of the tax posts concern women). Here it is important to remember that medieval inheritance law did allow for women to inherit land.
2) many of her sons are identified in the register as “X son of Ymme” instead of “X son of Adde”. In total, her name is mentioned over a dozen times, mainly as a parentage identifier for her six sons.
This seems to suggest that the tax collector who visited the hamlet, encountered a community to which Ymme die Lems had a lot of significance; at least more so than her husband because her name occurs more often.
Also interesting is that Ymme paid 8 Flemish pennies of tax to the lord of Bergen op Zoom whereas her husband Adde paid 7 pennies. Presumably because she owned more land. Of course, it would be interesting if we could identify the plots which Ymme owned, but this seems not to be possible.
The tax register of 1424 only refers to the taxable plots by the name of the farmer and the amount of tax that was due. The boundaries of the plot are not provided in the register and only occassionally the measurements of the plot are mentioned. As a consequence, only in the rarest of cases can a medieval plot be identified, either by its name or by its measurements.
We might however have a clue as to where Ymme’s farm was located. As mentioned before, most of her sons seem to own land in the area called “opte Donck“. This was an old unenclosed open field area that is located to the west of Spelrestrate. It might therefore be attractive to place the homestead of Ymme die Lems on the Spelrestraete road at the closest point to the fields of the “Donken” arable complex. However, without more identifiable fields that we can link to her taxable possessions, such a suggestion remains speculative.
Possible location of her homestead. Base layers: Land survey 1832
Conclusion
I hope that this case of a Brabantine female farmer, who lived almost 600 years ago, shows that some interesting nuggets of information about medieval female commoners can be found in the tax registers. And however faint the traces of the life of Ymme die Lems are, it seems clear that she was a significant figure in the fifteenth-century rural community in which she lived.
my impression of Ymme die Lems
Endnotes
[1] see Van Ham (1979:316) who tallied all the houses mentioned in the late 15th c. seigneurial tax register of Woude AAR BoZ inv. 1342 and compare with the tally in Delahaye (1980: 239).
Bibliografie
AAR BoZ inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 15e eeuw (dated to 1424 in Kerkhof 2020a)
Delahaye, A. (1980). “III. Wouw in vogelvlucht tussen 1570 en 1813”. In: A. Delahaye, W.A. Van Ham en J.H.F. Bos (eds.), Woide…die Wouda; opstellen over de geschiedenis van Wouw, 153-264.
Van Ham, W.A. (1979). ‘Dorp en dorpsleven in middeleeuws Wouw’. In: De Heren XVII van Nassau Brabant; publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant”, 315-336.
(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020a). “Saer, Saert; een Zuid-Nederlandse veldnaam van oznekere oorsprong.” Noordbrabants Historisch Jaarboek.
Kerkhof, P.A. (2020b). “De veldkapellen in de parochie Wouw en het schepenprotocol van 1507-1511”. Heemkundekring de Vierschaer Wouw jaargang 38-3, 4-12.