Smots en Smodzje: smeerboel in het zeventiende-eeuwse Nederlands en Fries

lithografie De Ruyter – Meijer 1878

inleiding

In het recente boekje Alle Amsterdamse Akten: Ruzie, rouw en roddels bij de notaris, 1578-1915 uit 2022 staat een prachtig artikel van Nicoline van der Sijs over scheldwoorden in de Amsterdamse notarisakten van de zestiende tot de achttiende eeuw. Hierin wordt beschreven dat vrouwen meestal met het woord “hoer” of samenstellingen met “hoer” werden uitgescholden, bv. gauwdiefshoer, allemanshoer, donderhoer en dievenhoer.

Niet heftig genoeg

Wat Nicoline van der Sijs opviel, was dat woorden zoals slons, del, dweil of slet in de Amsterdamse notarisakten nauwelijks voorkwamen terwijl ze ook in die tijd al als negatieve vrouwenbenamingen in omloop waren. Voor het woord slet is de negatieve betekenis al bekend uit de vroege zestiende eeuw in de samengestelde uitdrukking dronken slet (zie Bremmer 1996: 27). Maar mogelijk was een dergelijke belediging nog niet heftig genoeg om voorbereidingen voor een rechtszaak over te beginnen en de hulp van een notaris in te schakelen.

Smots

Dit herinnerde mij aan het volgende: in de achttiende-eeuwse getuigenissen die voor de Antwerpse vierschaar zijn afgenomen komt geregeld een scheldwoord voor vrouwen voor dat in de Amsterdamse akten ontbrak: het woord smots “zedeloze vrouw, slet, hoer”, een woord dat nog steeds in het zuidelijke Nederlands in gebruik is. Hier een voorbeeld uit de Antwerpse archieven:

“…ende aen welcken vrouw persoone geseght wiert dat sij jouff Van den Bergen, wesende de ouste doghter van weylen dhr Van den Bergen, op de straete soude geattaqueert hebben soo met injurieuse woorden haer noemende te sijn eene hoer ende smotse, als met de daet haer in het aensight gevlogen ende eenige slaegen soude toegebroght hebben…” (Antwerpen 1761)

Etymologisch houdt het woord smots verband met het Middelnederlandse modde “modder, slijk” dat bij extensie ook “vuil vrouwmens, lomp vrouwmens, onhandig vrouwmens” kon betekenen. Het Middelnederlandse woord modde is later uitgebreid met een expressieve s-beginklank waaruit Vroegmodernnederlands smodde “slordige vrouw, schoonmaaklap, servet” uit voort kwam. Deze uitbreiding is mogelijk erg oud als we de verwante woordvormingen in het Middelengels, Middelnederduits en Middelhoogduits als aanwijzingen hiervoor nemen (vgl. Middengels smut, smod, smutten, Middelnederduits smudden, Middelhoogduits smotzen). Het is dus goed mogelijk dat het woord smodde al in het Middelnederlands bestond maar door toeval pas laat is overgeleverd. Dit blijkt ook uit het feit dat het Nederlandse woord smoddich “smerig, vuil” al in de vijftiende eeuw bestond.

Aan de vorm smodde werd later nog een se-achtervoegsel toegevoegd zodat we smodse, smotse krijgen (vgl. kluns “sukkel”uit Bargoens klunte “hoer”). Ook konden van smodde iteratieven gemaakt worden die we als smoddelen, besmoddelen en besmodderen in de historische teksten tegenkomen.

Hoe oud is de woordvorming?

Over de ouderdom van de woordvorming smod + se durf ik geen zekere uitspraken te doen. Er zijn namelijk woordafleidingen met dat achtervoegsel WGm. *-isja die heel erg oud zijn, bv. Oudnederlands kevisa “bijvrouw” dat in de Leidse Williram (ca. 1080) voorkomt.

“Seszogh sint thero kuninginnan, aghtzhogh sint thero keuese, thero thiernan neis nehein zala.”

“Er zijn zestig koninginnen, er zijn tachtig bijvrouwen, er zijn meisjes zonder tal”

Ditzelfde woord komt voor als kevese in één van onze oudste Vroegmiddelnederlandse (= VMidNL) woordenlijsten van ca. 1220 (VMidNL kevese gl. concubina, fornicatio Glossarium Bernense).

Maar het is opvallend dat de vorm smotse beduidend jonger is dan modde en smodde. Men zou dus voor een vrij “nieuwe” woordvorming uit de zeventiende of achttiende eeuw kunnen pleiten.

Er is ook wel opgemerkt dat het woord smots “zedeloze vrouw” enige overlap met het Zuid-Nederlandse woord smossen “vuil maken” heeft (vgl. ModNL smos “vuile vrouw”), maar dat werkwoord lijkt toch eerder etymologisch met morsen samen te hangen. Van Veen en Van der Sijs (1997) merken in hun etymologisch woordenboek terecht op dat bij de etymologie van smots “zedeloze vrouw” de Duitse woorden schmutz en schmutzig “vies, vuil” mogelijk een rol hebben gespeeld. Deze woorden kunnen namelijk al vroeg de zuidelijke Nederlanden hebben bereikt.

Fries

Een volgende vraag is hoe het dan met de Modern Friese woorden smots “fruitmoes, smeerboel”, smodzje “modderig worden” en besmodzje, besmodzgje “besmeuren, vuil maken” zit. Moeten we die als leenwoorden uit Nederlands smodden en besmodden beschouwen?

Dat hoeft wat mij betreft niet want het is goed mogelijk dat het Oudfries een oud werkwoord *smodia “bevuilen”bezat, dat in de middeleeuwse bronnen niet bewaard is gebleven (vgl. Middelengels smod “vuiligheid”, Middelnederduits smudden “bevuilen”). In de latere ontwikkeling van het Fries wordt middeleeuws *smodia automatisch smodzje (vgl. reedzje “vertellen” < Oudfries rethia) en het Friese woord smots en smodze “smeerboel”kunnen dan secundaire afleidingen bij het werkwoord zijn.

Een interessante zijkwestie is of het Friese werkwoord smodzje “bevuilen” ook verband houdt met de Engelse werkwoorden smudge “bevuilen, besmeren”en smutch “zwart maken”. De Engelse dzj-klank in smudge wijst er namelijk op dat het oorspronkelijk geen Engels woord was. Op het eerst gezicht lijkt het Fries echter niet als donorvorm in aanmerking te komen. Desalniettemin is de gelijkenis treffend.

Conclusie

In dit artikel begonnen we bij historische scheldwoorden van vroegmodern Amsterdam en eindigden we met verschillende Friese woorden voor bevuilen. Het artikel van Nicoline van der Sijs over de historische scheldwoorden uit de Amsterdamse archieven vormde zo een mooie aanleiding om de oorsprong van de Nederlandse woordfamilie van smodden en de Friese woordfamilie van smodzje nader onder de loep te nemen. Zo houdt de smeerboel uit de zeventiende eeuw ons tegenwoordig nog steeds bezig.

Bibliografie

Ancien Régime Archief Antwerpen, Vierschaar Antwerpen (1729-1790), v. 105, 2, blz. 215-217.

Bremmer Jr Rolf H. (1996). “Schelden doet zeer: verbaal kwetsen in laat-middeleeuws Friesland”. Leidschrift. Historisch Tijdschrift 12: 2, 19-36.

Kerkhof, P. A. (2020). Vloeken in Middeleeuws Brabant. URL: https://treasuresofdutch.com/2020/07/15/vloeken-in-middeleeuws-brabant/

Van der Sijs, N. (2022). “’Injurieuse expressien’ Scheldwoorden in Amsterdamse notarisakten 1583-1796”. in: Alle Amsterdamse Akten: Ruzie, rouw en roddels bij de notaris, 1578-1915. Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, 114.

De etymologische woordenboeken van De Vries (1970) en Philippa e.a. (2009) zijn geraadpleegd via Etymologiebank.nl

De historische woordenboeken zoals MNW = Middelnederlandsch Woordenboek, WNT = Woordenboek der Nederlandse Taal en WFT = Woordenboek der Friese Taal zijn geraadpleegd via de grote taalbank van het INT: https://gtb.ivdnt.org.

Taalgrieven bij een Antwerpse herbergruzie in 1751

Jacob Cats, halte voor een herberg in zomertijd, ca. 1760

In de achttiende eeuw, toen Antwerpen onder Oostenrijks bewind stond, werd er in de stad zowel Nederlands als Frans gesproken. Het Frans was de omgangstaal van de Antwerpse magistratuur en bovenklasse, terwijl het Brabants-Nederlands (ook toen al vaak Vlaams genoemd) de moedertaal van het grootste deel van de bevolking was. Zelfs de ambachtslieden die veel aanzien en welvaart genoten, spraken vooral Nederlands. Ook na de Franse bezetting van Antwerpen in 1744-1748, bleef het prestige van het Frans overeind staan. Toch blijken er in deze periode wel degelijk taalgrieven te zijn geweest. Een intrigerend inkijkje in de alledaagse tweetaligheid van de stad bieden enkele getuigenissen gegeven voor de schepenbank van Antwerpen op de tiende september van het jaar 1751.

Nazomer in herberg Hoegaerden

Ons verhaal begint enkele dagen voor de tiende september, op de aangename nazomerdag van de achtste september 1751. Rond een uur of drie uur in de namiddag ging François de Bock – 28 jaar oud en advocaat van beroep – samen met zijn vrouw Regina Gomer – 27 jaar oud – naar herberg Hoegaarden. Deze herberg, ook wel Herberg Vandezande genaamd, lag ten zuidoosten van de stad, net buiten de Sint-Jorispoort en de daaromheen gebouwde verdedigingswerken. Het was het eerste huis buiten de stadsvesten en stond benoorden wat toen nog de Berchemse steenweg heette (de hedendaagse Mechelsesteenweg). François en Regina hadden bij de herberg met Petrus (31 jaar oud, goudslager en François’ broer) afgesproken om wat te drinken, te roken en te praten.

locatie van de herberg op de Ferrariskaart van ca. 1770

terrasruzie

Petrus, Regina en François gingen vermoedelijk op een terras achter herberg Hoegaarden zitten. Van daaraf had je uitzicht op de tuinen en op de bomenrij van de Langeleemstraat.1) Het gezelschap zat een uurtje te praten totdat Petrus zich excuseerde om in de keuken een pijp op te steken. Nadat zijn broer vertrokken was, zag François toevallig boven bij het open venster twee soldaten staan die hem en zijn vrouw brutaal aankeken. François besloot zijn dag niet door de heren te laten vergallen en keek weer naar beneden maar tegelijkertijd hoorde hij de militairen spottende opmerkingen maken. Daar bleef het niet bij en de soldaten begonnen naar beneden te spugen en steentjes te gooien.

François had er genoeg van en riep tegen de militairen omhoog: “un honête homme ne feroit point des choses pareilles” (een eerlijk man doet zulke dingen niet) waarna één van de soldaten naar beneden kwam om verhaal te halen. 2) De man, een grote officier van 27 jaar met een witte jas en rode omgeslagen mouwen, zei tegen hem in het Frans: “Jean-foutre, que veux tu?” (Jantje onbenul, wat wil je daarmee zeggen). François antwoordde in het Vlaams dat hij niks met hem te maken wilde hebben en gewoon verder wilde drinken. De soldaat werd boos en riep tegen hem: “parlez sakerdieu en françois, je vous parlerai” (spreek verdorie Frans, ik zal je eens wat zeggen)! François – die wel degelijk Frans sprak – zei dat hij daar geen zin in had en weigerde verder het gesprek aan te gaan.

de gebroken pijp

Omdat de ruzie veel bekijks trok, is de officier afgedropen en terug naar boven gegaan. François liep hem nog even achterna maar hield halt bij de deur van de woning en keerde terug naar zijn vrouw aan het tafeltje. Het had hier kunnen eindigen, ware het niet dat Petrus, de broer van François, net terug kwam en zag dat zijn broer danig overstuur was. Petrus vroeg zijn jongere broer wat er was gebeurd waarna François hem uit de doeken deed wat er was voorgevallen. Vervolgens besloot Petrus de herberg in te gaan. Later zou hij tegen de schepenbank zeggen dat hij daar zijn vrienden ging opzoeken, maar het is heel goed mogelijk dat hij alsnog de confrontatie met de onbeschofte soldaten aan wilde gaan.

Petrus ging de woning in en liep met zijn pijp in de mond de trap op richting de bovenkamer waar de soldaten zaten. Hij passeerde de kamer waar Jean-Baptiste Reijnier, meesterbakker van beroep, samen met zijn vrouw en een vriend zaten te drinken.3) In de bovenkamer vond Petrus in totaal vier soldaten waaronder de officier die zijn broer bedreigend had toegesproken. Petrus salueerde naar de militairen en is vervolgens bij het venster gaan staan. De jongste van de soldaten, een knul van een jaar of twintig, kwam toen op hem af gelopen, sloeg hem de pijp uit de mond en zei: “Jean-foutre, il ne t’est pas permis de fumer ici sans demander la permission” (Jantje onbenul, je mag hier niet roken zonder eerst toestemming te vragen). De pijp van Petrus viel op de vloer aan diggelen. Petrus vroeg hem toen: “À qui doit on demander la permission” (aan wie moet men dan toestemming vragen) waarop de soldaat het venster sloot zodat niemand van buiten kon zien wat er ging gebeuren en liep langzaam op Petrus toe. De Fransman gaf hem met veel geweld een slag tegen het hoofd en trok zijn degen. Het zag er niet goed voor Petrus uit.

de slag na

De gemolesteerde goudslager, zwaar in de minderheid, besloot de benen te nemen en rende uit de bovenkamer weg. Met geweld trok hij de deur achter zich dicht en riep “Jesus Maria“, de enige woorden die Jean-Baptiste Reijnier – die geen Frans verstond – van de ophef in de naburige bovenkamer had meegekregen. Jean-Baptiste zag wel dat de soldaat met een getrokken degen Petrus achtervolgde en hem op de trap van achteren een zwaardhouw gaf. De slag kliefde door Petrus’ jas en trof hem onder de rechterarm. Volgens Petrus drong het staal tot op het bot door. De soldaat keerde daarop terug naar de bovenkamer en Jean-Baptiste snelde de arme Petrus te hulp. Petrus zei hem “ik heb het spek weg” (ik ben getroffen).

Niet lang daarna zag François zijn broer naar beneden strompelen. François ontstak in woede (in coleir) toen hij merkte dat Petrus met een zwaard bewerkt was en hij trok zijn eigen degen om de eer van zijn broer te verdedigen. Hij rende de herberg in, maar de mensen beneden in de keuken hielden hem tegen, vrezend dat er meer gewonden zouden vallen.

François hervond zijn kalmte en besloot de stadswacht erbij te halen die vlak bij de herberg aan de Sint-Jorispoort een wachthuisje had. Bij het wachthuisje trof François een korporaal met twee stadswachten die beloofden hem te volgen om de soldaten te arresteren. François rende terug naar de herberg maar in de haast had hij niet opgemerkt dat de stadswachten hem niet gevolgd waren. Kennelijk hadden ze er geen zin in de confrontatie aan te gaan met zwaar bewapende soldaten.

wachthuisje ca. 1795, illustratie Pierre-Antoine-Joseph Goetsbloets (ms. II 1492)

François liep terug naar de poort maar de stadswachten waren nergens te bekennen. De mensen bij de poort vertelden hem dat de luitenant kolonel van het garnizoen op de stadsvesten stond en wezen hem in de juiste richting. François beklom de stadswal, liep naar de luitenant toe en vertelde wat er was voorgevallen. De luitenant besloot in te grijpen en gaf de stadswacht alsnog het bevel de zich misdragende soldaten uit de herberg weg te halen. Nadat de soldaten gearresteerd waren, gingen François, Regina en Petrus op huis aan.

Reinier Vinkeles 1776, arrestatie bij een herberg

Conclusie

Deze gebeurtenissen zijn gereconstrueerd uit de getuigenverklaringen van vier van de betrokkenen; François de Bock, Petrus de Bock, Regina Gomer en Jean-Baptiste Reijnier. Opvallend zijn de subtiele verschillen tussen de verklaringen. Zo parafraseert Regina de confrontatie iets omzichtiger dan dat François dat zelf doet. Ook beweert zij pas later gemerkt te hebben dat Petrus gewond was geraakt, wat niet erg waarschijnlijk is. Opvallend is ook dat Petrus verhaalt niet de herberg in te zijn gegaan met het plan de soldaten te confronteren maar om vrienden op te zoeken. Deze verklaring lijkt weinig overtuigend aangezien zowel François als Regina vertellen dat Petrus meteen na kennis te hebben genomen van de woordenwisseling naar boven was gegaan. Wat ook opvalt, is dat Jean-Baptiste – de meesterbakker – de ruzie in het Frans niet kon volgen of in ieder geval overtuigend kon beweren dat hij de taal niet sprak. Verder is een belangrijk plotpunt in het verhaal natuurlijk dat een vlot tweetalige magistraat zoals François de Bock weigerde de ruzie in de moedertaal van de soldaten uit te praten. Taal en identiteit gaan hier duidelijk hand in hand. Kortom: we krijgen hier een zeldzame inkijk in de taalattitudes van achttiende-eeuws Antwerpen; niet in een hoogdravend ideologisch geschrift over de Franse en Nederlandse taal, maar gewoon in de getuigenverklaringen over een alledaagse herbergruzie.

Voetnoten

  1. Aan de voorkant van de herberg bevonden zich een smederij en wat bouwmanshuisjes en was het vast minder fijn vertoeven. Dit blijkt uit het vergelijken van de ingetekende bebouwing op de Ferrariskaart van ca. 1770 met het kadaster van 1835.
  2. Volgens Regina waren François’ woorden: “Que ce n’ etoit point une maniere d’ agir pour un honéte homme”
  3. ln hetzelfde vertrek zat ook nog een groepje geestelijken (wat nonnen en een cellebroeder) maar aan hen is geen getuigenis afgenomen

bibliografie

Ancien Régime Archief van de Stad Antwerpen (= ARAA), Hoge Vierschaer, Ondervragingen en Getuigenverklaringen, 1750-1752, verklaring Regina Gomer

Ancien Régime Archief van de Stad Antwerpen (= ARAA), Hoge Vierschaer, Ondervragingen en Getuigenverklaringen, 1750-1752, verklaring Petrus de Bock

Ancien Régime Archief van de Stad Antwerpen (= ARAA), Hoge Vierschaer, Ondervragingen en Getuigenverklaringen, 1750-1752, verklaring François de Bock

Ancien Régime Archief van de Stad Antwerpen (= ARAA), Hoge Vierschaer, Ondervragingen en Getuigenverklaringen, 1750-1752, verklaring Joannis Baptista Reynier

Miin Triuwa: gezongen Oudnederlands uit duizend jaar oude bronnen

Afbeelding uit Leidse Williram

Ik heb een leuk nieuwtje met u te delen: muzikaal trio Under the Surface brengt op hun nieuwe album “Miin Triuwa” (Mijn Trouw) liederen ten gehore met duizend jaar oude teksten gezongen in de gereconstrueerde uitspraak van toen. Dit album is inmiddels met veel lof door de muziekredacties van Trouw en NRC ontvangen dus we hebben hier echt met iets bijzonders van doen. In dit stukje wil ik kort uit de doeken doen hoe ik bij dit project betrokken ben geraakt.

verzoek

Vorig jaar kreeg ik een fascinerend verzoek in de mail: zangeres Sanne Rambags vroeg mij of ik in staat zou zijn om de uitspraak van een uitgebreide liedtekst samengesteld uit authentieke Oudnederlandse verzen voor haar op te nemen.

Deze liedtekst was door haar samen met onderzoeker Roland de Bonth van het INT bij elkaar gepuzzeld en bestond uit tekstmateriaal dat ontleend was aan de Wachtendonckse psalmen en de Leidse Williram. Dit zijn twee middeleeuwse teksten die in de tiende en elfde eeuw in het Nederlandse taalgebied ontstaan zijn.

Ik wees Sanne er op dat deze teksten wetenschappelijk gezien niet helemaal Oudnederlands waren omdat beide teksten kopieën zijn van Duitse voorbeelden. De Nederlandse monniken hebben indertijd de taal van deze voorbeelden aangepast naar hun eigen “Nederlandse” dialect maar op flink veel plekken schemert de Duitse oertekst nog in het handschrift door. Daar komt bij dat de Wachtendonckse Psalmen en de Leidse Williram taalkundig flink van elkaar verschillen en de teksten daarom allebei op een andere manier “Duitse” taalsporen bevatten.

hertaling

Sanne en ik besloten daarom om taalkundig in te grijpen. Ik stelde voor de taal te “normaliseren” tot één Oudnederlandse grondvorm waarmee de liedtekst taalkundig consistent werd en we ook de Duitse invloeden van de handschriften konden opruimen. Hiervoor was een volledige hertaling nodig, een hertaling naar één Oudnederlandse taalvariant die omstreeks het jaar 1000 gesproken zou zijn.

Garo herta min

ne sal ik vrohtan

minna bihuodit mi

reinon githankon

in miinemo herton bim ik triuwa

“Mijn hart is bereid
ik zal niet vrezen
liefde beschermt mij
Zuivere gedachten
in mijn hart ben ik trouw”

Deze hertaling kon gemaakt worden omdat er behoorlijk wat Oudnederlands bekend is: veel meer dus dan alleen het “hebban olla vogala”-zinnetje. Zo hebben taalwetenschappers vrijwel een gehele Oudnederlandse grammatica kunnen schrijven. Door gebruik te maken van zo’n grammatica heb ik de taalregels van het Oudnederlands consequent op de liedtekst kunnen toepassen.

Dat brengt ons bij het punt van de uitspraak waarmee Sanne’s verzoek eigenlijk begonnen was. Nadat de hertaling klaar was heb ik samen met haar de uitspraak van elk woord en elke zin doorgenomen. Deze historische uitspraak is taalkundig te achterhalen door taalreconstructie, een wetenschappelijke reconstructiemethode waar u hier meer over kunt lezen. Op deze manier zouden de woorden van de liedtekst als het ware ook duizend jaar geleden gezongen kunnen zijn, ergens in de duistere veenmoerassen van het Nederlandse rivierengebied.

resultaat

Under the Surface heeft deze liedtekst vervolgens op fenomenale wijze op muziek gezet in een album dat de Oudnederlandse taal met zijn exotische klanken op een unieke wijze bij een groot publiek brengt en bovendien nooit verveelt. Het resultaat kunt u hier beluisteren.

Het album is hier te bestellen. Wilt u meer weten over de mogelijkheden om teksten naar het historische Nederlands te vertalen, stuur mij hier dan een berichtje. Een paar dagen geleden verscheen over het album ook dit nieuwsbericht op Neerlandistiek, online tijdschrift voor Taal en Letterkunde.

De duidelijke taal van Wilders 1000 jaar geleden

Tweede Kamer-lid Geert Wilders staat bekend om zijn begrijpelijke taal zonder ingewikkelde woorden of omfloerste retoriek. Het was daarom wachten op het moment dat één van zijn uitspraken zich zou lenen voor de Versta-je-oertaal-prijsvraag. Deze week was het zover.

Voor wie niet bekend is met deze prijsvraag; het radioprogramma De Taalstaat (NPO 1) heeft als zomerrubriek een Versta-je-oertaal-prijsvraag in het leven geroepen; het concept voor deze prijsvraag is dat een zin uit de actualiteit door mij omgezet wordt naar het Nederlands van 1000 jaar geleden. Dit is zelf nog een stukje ouder dan het hebban-olla-vogala-gedichtje! Dat we de taal van toen kunnen reconstrueren, is een verdienste van de historische wetenschap waar je hier meer over kunt lezen.


Rechtbank

De actuele uitspraak die ik verleden week gekozen had, kwam uit het slotpleidooi van Geert Wilders bij de afloop van de rechtszitting op de 8e juli 2020. Als slotwoorden sprak Wilders de rechtbank als volgt toe:

“ik dank u voor uw aandacht en ik wens u veel wijsheid toe bij uw beraadslagingen in de raadskamer”

Deze zin is om meerdere redenen uitermate geschikt voor vertaling naar het Oudnederlands. Ten eerste gaat het om een zin zonder moderne terminologie zoals “pensioensakkoord” of “corona-maatregelen”. Ten tweede gaat de zin inhoudelijk om de rechtspraak en de rechtsgang, een institutie die ook 1000 jaar geleden al een belangrijke plaats innam in onze samenleving. Sterker nog, één van de oudste teksten waarin Oudnederlandse woorden voorkomen is een wetstekst uit de vroege negende eeuw, de zogeheten “Ewa ad Amorem” (= de wet bij de rivier de Eem).1


Wilders in het Oudnederlands

De uitspraak van Wilders had ik als volgt naar het Oudnederlands vertaald:

ic thankon iu vor iuwer scouwunga endi ic wenskon iu vilo wisduomes bi rāt wirkenne in themo girādi

In deze vertaling zijn de werkwoorden thankon en wenskon vrij gemakkelijk herkenbaar als onze woorden “danken” en “wensen”. Voor het moderne woord “aandacht” had ik het middeleeuwse woord scouwunga gekozen dat de betekenis “oplettendheid” met zich mee droeg en waarin we het moderne werkwoord schouwen herkennen.

De persoonlijke voornaamwoorden iu (= u/jullie) en iuwer (= van u/jullie) zullen niet al teveel problemen hebben geboden aangezien zij met het Modernnederlandse u en uwer te verbinden zijn. In ouderwets Nederlands van zo’n honderd jaar geleden zou min of meer hetzelfde woordmateriaal gebruikt zijn:

ik dank u voor uwer aandacht


Vergeten grammatica

Dan nu het tweede deel van de zin: het woord wisduomes voor “wijsheid” laat zich oplossen door de vergelijking met het Engelse “wisdom”. Dit woord staat in de genitief-naamval (met uitgang –es) vanwege het voorgaande bijwoord vilo (= veel).

vilo wisduomes

Dat klinkt exotisch maar een restant van deze constructie vinden we nog steeds in het Nederlandse “veel goeds“. Daarin is dezelfde genitief-uitgang te zien!

Waarschijnlijk het moeilijkste deel van de Oudnederlandse zin is de constructie “bi rat wirkenne” waarmee ik “bij uw beraadslagingen” had vertaald. In het Oudnederlands is geen woord overgeleverd voor “beraadslaging” maar wel de uitdrukking “rat wirken” (= beraadslagen, letterlijk dus “raad werken”).

Om een werkwoordelijk gezegde dat “beraadslagen” uitdrukt dezelfde betekenis te geven als “beraadslaging”, heb ik gebruik gemaakt van een oud stukje grammatica;2 een middeleeuwse constructie die voor moderne taalgebruikers een beetje vreemd aandoet, maar begrijpelijker wordt wanneer we een soortgelijke middeleeuwse constructie met het voorzetsel te bekijken:

“ende de keyser ontboedt den coninc Philips van Vrankeryke (…) bij hem te comene

Kronyk van Vlaenderen

In onze hedendaagse taal zouden we deze zin namelijk op bijna precies dezelfde manier maken met als verschil dat de middeleeuwse vorm comene in de Modernnederlandse vertaling komen zou luiden en identiek zou zijn aan het hele werkwoord “komen”.

“En de keizer ontbood koning Filips van Frankrijk (…) bij hem te komen

Historisch gaat het hier echter niet om een heel werkwoord maar om een verbogen vorm van een van het werkwoord afgeleid zelfstandig naamwoord (ook wel “verbaal substantief” genaamd). Omdat het voorzetsel te vroeger de datief-naamval regeerde (vgl. te velde, te lande) staat in het middeleeuwse Nederlands het woord comen ook in de datief-naamval. Dezelfde constructie met te kon je vroeger ook met bij maken om zo aan te geven dat de werkwoordshandeling een bijwoordelijke bepaling bij het eerder gezegde weergeeft.

In het moderne Nederlands kunnen we dit trouwens ook maar dan moet je wel het lidwoord “het” gebruiken. Het Oudnederlandse zinsdeel “bi rāt wirkenne” kan dan letterlijk naar het moderne Nederlands “bij het beraadslagen” worden vertaald.


Raadkamer

Dan tot slot de Oudnederlandse vertaling voor het woord “raadskamer”. Dit moderne woord veronderstelt dat de rechtsgang binnenskamers plaatsvindt, maar dat was in het jaar 1000 ondenkbaar.

Recht sprak men buiten op de gerechtsplaats die vaak dingstat, maelstat of vierschaer werd genoemd.3 Maar de uitspraak van Wilders had niet zozeer betrekking op de fysieke plaats waar de beraadslaging plaats zou hebben maar meer op het feit dát de beraadslaging plaats zou hebben.

Daarom heb ik voor “raadskamer” de vertaling girādi gekozen dat zoveel als “raadszitting” betekent. Zo kon afstand worden gehouden van de Oudnederlandse woorden die expliciet naar een locatie buitenshuis verwezen maar wel hetzelfde idee worden weergegeven.


Conclusie

Wat deze vertaling van de slotzin van Geert Wilders mooi laat zien is dat het Nederlands de afgelopen duizend jaar ingrijpend is veranderd; niet alleen woorden en klanken verschillen, maar ook stukjes grammatica die in de middeleeuwen nog erg gewoon waren, zijn inmiddels uit onze taal verdwenen.

Toch is de inhoud van de slotzin tijdloos; want 1000 jaar geleden zou een voor het gerecht gedaagde ook zomaar de rechtsprekende schout en schepenen aldus toegesproken kunnen hebben…


Voetnoot

1 Sommige geleerden noemen zelfs enkele Germaanse woorden uit de Lex Salica, een zesde-eeuwse wetstekst al Oudnederlands.

2 deze constructie wordt aangeduid met verbogen infinitief maar is ook bekend onder de term gerundium.

3 naar de vier banken (schaerne) die de rechtszitting afbakenden

Vloeken in middeleeuws Brabant

De Arte Gladiatoria Dimicandi, MS Vitt.Em.1324, f. 18r

Hoe beledigde je iemand in het hertogdom Brabant van de late dertiende eeuw? Of liever gezegd, welke woorden moest je vermijden om te voorkomen dat een Brabander goed kwaad werd? We weten het antwoord dankzij middeleeuwse wetsteksten (zogeheten stadsprivileges of “keuren”) die in de periode 1270-1302 door de hertog ten behoeve van verscheidene Brabantse steden waren opgesteld.

Wat blijkt nu uit deze middeleeuwse bronnen? Waar de moderne Brabander volgens de sketches van New Kids vooral “verrekte k*t” roept, ging dat 700 jaar geleden net wat anders en waren de gevolgen behoorlijk serieus.


Leugenaar

Wilde je in dertiende-eeuws Brabant iemand echt boos maken dan kon je hem best een leugenaar te noemen. In het stadsprivilege van Grimbergen (Vlaams-Brabant) van 1275 wordt dit vergrijp zelfs als eerste wetsartikel van de tekst genoemd.

Wie andren loghenstreept ochte leleke wart ane sprake, hi hadde verbort ieghen den here V s. lovenscer penninghe cleinre munten

“Al wie een ander leugenaar noemt of lelijke woorden toesprak, hij heeft verbeurd tegen de heer 4 leuvense penningen in kleine munten”

Keure van Grimbergen

Waarom was dat nou zo’n serieuze zaak? Dat komt omdat het besmeuren van iemands goede naam aanleiding was voor wraakneming. Een ruzie kon dan zó uitlopen in het trekken van messen, zwaarden of knuppels (zie ook Bremmer 1996). Het was daarom belangrijk dit soort ruzies in de kiem te smoren want dat scheelde weer openbare geweldplegingen en bloedvlekken uit je wambuis wassen. Maar iemand oneerlijkheid verwijten was niet de enige strafbare belediging volgens de Brabantse bronnen…


Scheldwoord

Een andere opvallende belediging in de dertiende-eeuwse Brabantse wetsteksten is de verwensing “gotsat“. Zo lezen we in de Oude Keure van Steenbergen uit 1272:

Quicunque alium maledixerit, id est gotsatte, emendabit ei tres solidos et domino tres solidos

“Al wie een ander heeft vervloekt, dit is ‘gotsatte’, zal aan hem 3 schelling en aan de heer 3 schelling betalen”

Oude keure van Steenbergen

Zes schellingen in totaal dus. Dat was iets minder dan de boete voor het iemand aan de haren trekken (10 schelling) en gelijk aan de boete voor het niet vergoeden van de schade voor het vertrappen van iemands land door jouw runderen (6 schelling).1

Iets zuidelijker in het hertogdom komen we dezelfde verwensing tegen; in de stadskeur van Antwerpen van 1292 worden, net zoals in de keur van Grimbergen, beledigingen en verwensingen als eerste wetsbepaling van de tekst besproken:

wie andren loghenstreept; ogte segt; gotsat hebbe di. Gonneert werdi. Ogte ghi siit een quaet; met felheiden. hi es om .v. s. louensche cleinre monten. jeghen den here

“Wie een ander met boosaardige bedoelingen leugenaar heeft genoemd of zegt: “gotsat hebbe je.” “Onteerd zijt gij” of “gij zijt een kwaad” moet 5 Leuvense schellingen in kleine munten aan de heer betalen”

Keure van Antwerpen

Samen met de beschuldigingen van leugenachtigheid, oneerbaarheid en kwaadaardigheid was het toeroepen van het woord “gotsat” dus ook in Antwerpen een serieus vergrijp.


Etymologie

Maar wat betekende nu precies “gotsat“? Hiervoor moeten we een kijkje nemen in de literaire teksten waarin het woord voorkomt. Zo lezen we in de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant:

Ende gaf den monde venijn mede
van hoenten at eenen godtsat”

“En (God) gaf de mond (van de slang) venijn mee,
door zijn bedrog had het een vervloeking”

Rijmbijbel van Jacob van Maerlant 19:25-28

Dat het hier om een samenstelling gaat die voor de middeleeuwse Brabander direct doorzichtig was, leert ons een iets andere variant van dezelfde tekst uit de Rijmbijbel (hs A). Daar lezen we:

Ende ghaf den monde venijn mede
Van hoonne hadt enen Gods hat

Het los geschreven woord hat is hierin herkenbaar als een voorloper van ons woord “haat”. Ook in andere Middelnederlandse teksten komen we dit woord in de betekenis “vervloeking” tegen.2

Dat de klinker van het woord hat kort is, komt door een eigenaardigheid uit de historische grammatica van het Nederlands. In het Laat-Oudnederlands kon een zelfstandig naamwoord in de nominatief-naamval namelijk een korte klinker hebben en in de genitief-naamval een lange klinker.3

Laat-OudnederlandsMiddelnederlands
nominatiefhat>> hat ~ haet
genitiefhātes> haetes

We hebben in de vervloeking gotsat dus te maken met de samenstelling “Gods haat” die gebruikt werd in de volledige verwensing “gotsat hebbe di” (= “Gods haat hebbe je”, cf. de stadskeur van Antwerpen). Met deze uitroep verweet de middeleeuwse tijdgenoot zijn tegenstander “goddeloosheid” en “verdoemenis”. Geen wonder dat de uitgescholden partij dan al gauw naar een moordwapen greep!


Eufemisme

Maar zoals wel vaker voorkomt bij scheldwoorden en verwensingen, viel ook deze vloek ten prooi aan taboe-vervorming. Op dezelfde manier dat nu potverdomme als opgeschoonde (eufemistische) versie van g*dverdomme wordt gebruikt, gebeurde er iets soortgelijks met de middeleeuwse vloek gods hat.

Dit zien we al terug in Jacob van Maerlant’s Rijmbijbel waar op een andere plek in de tekst niet godsat wordt geschreven maar gatsat. De o-klinker van het woord God is hierin vervangen door een a-klinker.

Titus die leecht vor die stad
Deus hoe suaer es sijn gatsat

“Titus is voor de stad gelegerd,
en O God, hoe zwaar is zijn vervloeking!”

Rijmbijbel (766: 22-23)

Opvallend genoeg is dat redelijk parallel aan de ontwikkeling van godverdorrie naar getverderrie en gatverdarrie, waarin ook de klinker van het woord ‘god’ aangepast werd om de religieuze connotatie te vermijden.

Deze vervorming trof niet alleen het woord gotsat maar ook het afgeleide werkwoord gotsatten dat “smaden” en “beschimpen” betekende. In het andere grote werk van Jacob van Maerlant, de “Spieghel Historiael”, vinden we dit werkwoord namelijk in de vorm gatsatten!

dat die Jueden altehant bespottet hadden ende geplat, bespuwet ende gegatsat

“Dat de Joden bespot hadden en geslagen, bespuwd en vervloekt”

Spieghel Historiael (LV, 35)

Conclusie

Dit brengt ons terug bij het middeleeuwse stadsprivilege van Steenbergen waarmee we onze verkenning van de middeleeuwse vloek begonnen waren.

In de vroege veertiende eeuw, zo’n dertig jaar na het opstellen van het eerste stadsprivilege (de oude keure), werd door Raas van Gavere (heer van Breda) en Gerard van Wesemael (heer van Bergen op Zoom) in 1308 een nieuw stadsprivilege aan Steenbergen verleend. Ook in deze tekst werd het wetsartikel over het schelden opgenomen, hetzij in aangepaste vorm.

Wie dat enen mensche te Steenberghe heet lieghen ofte godshat, hi verboert ieghen denghenen diere ghelogenstreept es oft diere ghegodshat es V s. ende ieghen de heren V s.

“Al wie iemand in Steenbergen zegt te liegen of vervloekt, hij verbeurt tegen diegene die hij leugenaar genoemd heeft of vervloekt heeft 5 schelling en 5 schelling voor de heer.”

(ONB nr. 1492)

De boete was dus omhoog gegaan! En niet zo’n beetje ook want voor 10 schellingen kon je een jaar lang een mooi stukje grond huren. Waarschijnlijk wilden de schepenen van Steenbergen zo voor eens en voor altijd duidelijk maken dat je in hun stad niet zomaar “GODSAT HEBBE DI!” kon roepen. De stadsvrede was dus letterlijk een kostbaar goed. Want ook de schepenen wisten; bloedvlekken zijn moeilijk uit je wambuis te wassen.


Biografie

Bremmer Jr Rolf H. (1996). “Schelden doet zeer: verbaal kwetsen in laat-middeleeuws Friesland”. Leidschrift. Historisch Tijdschrift 12: 2, 19-36.

MNW = Verwijs, E., Verdam, J., & Stoett, F. A. (1882-1952). Middelnederlandsch woordenboek. ‘s-Gravenhage: Nijhoff.

ONB = Dillo, M., G.A.M. Van Synghel & E.T. van der Vlist (2000). Oorkondenboek Noord-Brabant tot 1312. Deel II. De Heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom (2 delen). Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: Den Haag.

VMNW = Pijnenburg, W. Johannes Juliana, & Gysseling, M. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek : woordenboek van het Nederlands van de dertiende eeuw in hoofdzaak op basis van het Corpus-Gysseling. Groningen: Gopher publishers.

Voetnoten

1 De Oude Keure van Steenbergen kennen we ook uit een latere Middelnederlandse vertaling (ca. 1409). Daar lezen we:
Die ten anderen seghet dat hii lieghet, hii moet hem betren III s. ende den heere III s. Soe wie eenen anderen godscatte, hii moet hem betren III s. ende den heere III s.” (ONB nr. 1111, p. 482)
“Die tegen een ander zegt dat hij liegt, hij moet hem drie schelling betalen en drie schelling aan de heer. Al wie een ander “gotsat” toezegt, hij moet hem hetzelfde betalen.”

2 Ook in de middeleeuwse tekst Sente Lutgart (ca. 1270) waarin het leven van de heilige Lutgardis wordt verhaald, komt deze vloek voor. Hierin slaat de duivel de arme Lutgardis met allerlei verwensingen om de oren en bijt hij haar tot slot toe:
“Al ouer waer seggic di dat
oc moten hebben din gods hat
die andre nonnen altesamen”
“Voorwaar zeg ik u dat
ook alle andere nonnen
vervloekt zijn”
Sente Lutgart (124: 31-32)

3 Dit fenomeen wordt in de taalkundige literatuur ook wel “allomorfie” genoemd.



Oudnederlands op de radio en een 1000 jaar oud kwebbelwoord

De eerste aflevering te gast bij radio-presentator Frits Spits

Voor het NPO radio 1 programma “de Taalstaat” verzorg ik deze zomer ieder week een Oudnederlandse prijsvraag (“Versta je Oertaal”) waarin een zin uit de actualiteit middels taalreconstructie omgezet is naar het Nederlands van 1000 jaar geleden. Op deze manier wordt nogmaals de aandacht gevestigd op het vermogen van de historische taalwetenschap om de stemmen van een ver verleden tot leven te wekken.

Doordat er zo dus elke week een nieuwe Oudnederlandse zin op de radio te horen is, kunnen de luisteraars zelf ervaren hoeveel er over het Oudnederlands bekend is. Voor veel mensen begint het Oudnederlands namelijk nog steeds met het hebban olla vogala-gedichtje, ondanks dat er veel oudere en grotere teksten in deze taal overgeleverd zijn.


Exotische klanken en grammatica

Het ontcijferen van de Oudnederlandse zin is niet eenvoudig; omdat het verschil in klankstructuur en grammatica tussen de twee taalfases aanzienlijk is, moeten de luisteraars de zin eerst correct uitschrijven. Daarna kunnen herkenningspunten met het Modernnederlands gezocht worden (bv. that = dat, hebban = hebben) die een handvat bieden om de rest van de zin te ontcijferen en zo de kloof van duizend jaar te overbruggen. Hierdoor zijn de gekozen zinnen vaak simpel van structuur en bevatten een redelijke hoeveelheid basiswoordenschat.

Toch leek het me leuk om het niet al te makkelijk te maken en een aantal moeilijk oplosbare woorden in zo’n reconstructie op te nemen. Hier het voorbeeld van de zin van verleden week die uit de speech van minister-president Rutte van 24 juni kwam:

“ik heb het vaker gezegd: ik ben niet van plan om de samenleving te gaan mennen”

Deze uitspraak had ik als volgt naar het Oudnederlands vertaald:

“ic hebbe that mer gikwedan; ic ne hebbe niet githahti that ic thia samanunga mennen sule”

In deze reconstructie kon ik een aantal “vreemde” kenmerken van het Oudnederlands terug laten komen die de luisteraar confronteerden met de exotische kanten van onze taalgeschiedenis.

  • Het voltooid deelwoord gikwedan als vertaling voor “gezegd”
  • dubbele ontkenning met ne…niet
  • Uitdrukking githahti hebban voor “van plan zijn”
  • werkwoordsvorm sule van het werkwoord sulon (= zullen) in de aanvoegende wijs

Oudnederlands “zeggen”

Uit dit lijstje bleek vooral het eerste punt een struikblok; de werkwoordsvorm gikwedan als vertaling voor “gezegd” gaat terug op een Oudnederlands werkwoord kwethan (= zeggen) dat geen moderne nazaten in het Nederlands heeft en dus veel luisteraars voor een raadsel stelde.

In het Nederlands van 1000 jaar geleden was het werkwoord kwethan (stamtijden kwath ~ kwadun ~ gikwedan) echter een normale manier om “zeggen” uit te drukken. In de Oudnederlandse Wachtendonckse Psalmen uit de tiende eeuw lezen we:

wanda quathun fianda min (over) mi (WP 070,10)

“want mijn vijanden spraken over mij”

In het Nederlands van de latere middeleeuwen vinden we ook nog sporen van dit werkwoord. In één van de oudste ambtelijke teksten in de Nederlandse taal, geschreven in Oost-Vlaanderen omstreeks 1254, lezen we:

“De schepenen van Boekhoute groeten alle diegene die deze letteren zien zullen in naam onzes Heeren” (Loey & Obreen 1934: 9)

Hier hebben we echter niet te maken met een directe opvolger van het Oudnederlandse kwethan (= zeggen) maar met een afgeleide woordvorming quedden (= groeten).

Ook uit de andere middeleeuwse Germaanse talen zijn verwanten van deze werkwoordsfamilie bekend. Hier een afbeelding van het trefwoord *kweþan in het Proto-Germaans etymologisch woordenboek van Guus Kroonen (2013).

Kroonen (2013: 319)

Hetzelfde werkwoord is ook bewaard in het Engels in de vrij obscure werkwoordsvorm quoth;

Quoth the Raven: “nevermore” = Sprak de Raaf: “nimmermeer”

Edgar Allen Poe

Natuurlijk ga ik er niet vanuit dat de luisteraar bekend is met deze vormen, maar de rest van de puzzel, vooral de aanwezigheid van het onveranderde werkwoord mennen, bood voldoende aanknopingspunten om het citaat van Rutte te herkennen.


Moderne kwebbelwoorden

Bijzonder aan het Oudnederlandse kwethan is verder nog dat het mogelijk aan de basis heeft gestaan van een aantal werkwoorden die we nog wel elke dag gebruiken. In het taalverleden van het Nederlands bestond namelijk een beperkt systeem van klankassociatie waarin bepaalde expressieve werkwoorden met een bepaalde expressieve beginklank werden geassocieerd. Zo hebben werkwoorden die met gl of met sl beginnen vaak iets te maken met een “gladde” beweging. Denk bijvoorbeeld aan glibberen, glijden, glippen en slippen.

Op dezelfde manier heeft het Nederlands ook een reeks werkwoorden die met spreken te maken hebben en met kw beginnen. Denk aan kwebbelen, kwelen (uit ouder kwedelen), kwetteren en kwetsen (= dialectwoord voor “kletsen”). Veel is nog onduidelijk over de ouderdom van dergelijke expressieve woordvormingen, maar dat het Oudnederlandse werkwoord kwethan iets met de voornoemde woorden voor “praten” te maken heeft, lijkt zeker.


Fossielen in de taal

In de vorm van kwebbelen en kwelen is er toch nog iets van dat 1000 jaar oude kwethan-woord bewaard gebleven. En dat is een boodschap die ik iedereen wil meegeven; het mooie aan taalgeschiedenis is dat we het verleden van onze taal zonder er erg in te hebben elke dag met ons meedragen. Dat elk woord een versteend stukje prehistorie is dat duizenden jaren teruggaat. Hopelijk kan de Oudnederlandse zomerquiz op de Taalstaat aan de bewustwording hiervan bijdragen.

Tot slot nodig ik de lezer van harte uit de Oudnederlandse prijsvraagzin van deze week te beluisteren. Dat kan hier. Met het juiste antwoord kunt u een reisscrabblespel winnen. Ik heb gekweden.


Bibliografie

Kroonen, G. (2013). Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden Indo-European Etymological Dictionary Series, Leiden, Boston: Brill.

Van Loey, A. Clement Henri, & Obreen, H. (1934). De oudste Middelnederlandsche oorkonden voor onderwijs en eigen studies verzameld en naar het oorspronkelijk uitgegeven. Gent: Vanderpoorten.


Noot aan de lezer

Bent u een leerkracht of onderwijsprofessional? Ik heb onlangs een kort educatief filmpje (duurt ongeveer 1 minuut) opgenomen waarin ik de leerling/student/kijker uitnodig om stil te staan bij de ouderdom van alledaagse woorden.

Hoe klonk de Oudnederlandse th-klank?

Naar aanleiding van het Rotta-filmpje (een educatief filmpje waarin elfde-eeuws Nederlands wordt gesproken) heb ik veel vragen gekregen over hoe taalreconstructie precies werkt. Taalreconstructie is een verdienste van de vergelijkende taalwetenschap die hiervoor gebruik maakt van een gevestigde taalwetenschappelijke methode; het achterhalen van de historische wetmatigheden waarmee de klanken van een taal door de eeuwen heen zijn veranderd. Door deze wetmatigheden terug te volgen (van de moderne dialecten via de middeleeuwse dialecten tot de voorhistorische taalfase) en te vergelijken met de wetmatigheden in verwante talen kan de klankstand van een niet overgeleverde taal gereconstrueerd worden.

Hoe de methode precies werkt is een beetje ingewikkeld, maar kan geïllustreerd worden aan de hand van een versimpeld voorbeeld; in de Oudnederlandse teksten vinden we bijvoorbeeld een klank die geschreven werd met de lettercombinatie th, bijvoorbeeld in het Oudnederlandse woord thing (=ding). In de latere Nederlandse dialecten vindt men een d op de plek waar vroeger deze th stond. Daarom luidt het Modernnederlandse woord: ding, met een d-klank aan het begin.


Th in verwante talen

In het Engels en het IJslands begint ditzelfde woord met een th-klank (Engels thing, IJslands thing), een klank die gemaakt wordt door met je tong tussen je tanden een sissend geluid te maken. Opvallend is dat Engels-IJslandse woorden met th-klank nooit corresponderen met Oudnederlandse woorden die met d of t beginnen. Andersom correspondeert een Oudnederlandse th altijd met een Engels-IJslandse th; de klankreeksen worden in de verschillende talen dus perfect uit elkaar gehouden!

NederlandsOudnederlandsEngelsIJslands
dingthingthingthing
dochterdochtardaughterdóttir
tientententíu

Hieruit volgt dat het onderscheid tussen deze klanken erg oud is en teruggaat tot een fase waarin het Nederlands, Engels en Scandinavisch nog niet uit elkaar zijn gegaan. In deze prehistorische Germaanse vooroudertaal had men dus drie verschillende klanken die corresponderen met de bovengegeven drie klankreeksen.

De vraag is nu hoe deze klanken uitgesproken werden. De d-reeks en de t-reeks bieden dan geen probleem, want zij wijzen allen naar dezelfde klank. Alleen de th-reeks is problematisch want het Nederlands heeft een d waar de andere talen (waaronder het Oudnederlands!) een th hebben.

Het is daarom aantrekkelijk om aan te nemen dat het oudste Germaans ook de Engels-IJslandse th-klank had en dat deze oude th-klank, net zoals in het Engels en het IJslands, bewaard is gebleven in het Oudnederlands. Later pas is deze Oudnederlandse th in een Nederlandse d veranderd, waardoor deze klank samenviel met de oudere Germaanse d die we in dochter zien.

GermaansOudnederlandsModernnederlands
th> th> d
d> d> d
t> t> t

De klanken van het Oudnederlands lagen dus erg dicht bij de klanken van het Engels en het IJslands; in al deze talen begon het woord voor “ding” met een th-klank, het woord voor “dochter” met een d en het woord voor “tien” met een t.

In de loop van de twaalfde eeuw heeft in het Nederlands de klankontwikkeling van th naar d plaats gehad. De plaatsnaam Dordrecht werd in de twaalfde eeuw namelijk nog als Thuredrith geschreven, maar in de dertiende eeuw als Dordrecht. Deze veranderde spelling vindt men natuurlijk niet alleen in het geval van Dordrecht maar in alle namen die eertijds met th begonnen (zo ook bv. Thelden naar Delden). In de dertiende eeuw hebben we dan het tijdvak van het Oudnederlands verlaten en zijn we in de Middelnederlandse taalfase terechtgekomen.

Belangrijk om te onthouden is dat elke oude th in deze positie (begin van het woord) in deze periode in een d veranderde. Alleen zo is te verklaren dat de vergelijking van klankreeksen tussen de verschillende verwante talen regelmatige overeenkomsten oplevert.


Latijns schrift en Runenschrift

Dezelfde conclusie (dat de Germaanse th-klank apart stond van de Germaanse d of t) kan ook afgeleid worden uit de middeleeuws spelling van het Oudnederlands in Latijns schrift. Deze spelling is namelijk gebonden aan de specifieke uitspraakregels die voor het Latijn golden. Het Latijn had namelijk wel een d-klank en een t-klank, maar geen klank zoals de Engelse th. Hiervoor had de klerk dus een creatieve oplossing nodig en werd de th-lettercombinatie uitgevonden.

Voor hun eigen runenalfabet hadden de Germaanssprekende volkeren trouwens een andere oplossing bedacht; ze hadden een letter ontworpen die precies deze th-klank weergaf, namelijk de runeletter , ook wel thorn genaamd (naar de doorn-vorm van het runeteken). In de middeleeuwen hadden de Engelse monniken dit runeteken opgenomen in het Latijnse alfabet; het bood namelijk een makkelijkere oplossing dan de omslachtigere th-spelling!

de thorn-letter þ in het woord theod op het eerste blad van het Oudengelse Beowulfgedicht

Leenwoorden in het Nederlands

Ook de overdracht van leenwoorden kan wat vertellen over de Nederlandse uitspraak van duizend jaar geleden. Dat kan door het klanksysteem van de gevende taal en de ontvangende taal met elkaar te vergelijken en vast te stellen hoe deze klanksystemen zich tot elkaar verhielden.

Hier een voorbeeld uit de negende en tiende eeuw toen Vikingen onuitgenodigd de Lage Landen bezochten. Deze Scandinaviërs spraken een taal die de voorouder was van het IJslands. De Vikingen hadden namen waarin ook diezelfde th-klank voorkwam die we in het IJslandse woord thing tegenkwamen. Omdat sommige van hen in de Lage Landen zijn blijven wonen, zijn Noorse Vikingnamen zoals Thorgeir, Thorgisl en Thorolfr in latere Nederlandstalige bronnen terug te vinden als Dorgher, Dorghis en Dorolf. Hieruit blijkt dat de Oudnoorse th-klank onze taal is binnengekomen toen ook het Nederlands nog de th-klank had zodat de ontleende namen dezelfde th > d klankontwikkeling van de twaalfde eeuw door konden maken.


Conclusie

Door al deze puzzelstukjes met elkaar te combineren kunnen we dus met grote zekerheid zeggen hoe de Oudnederlandse klank die geschreven werd met de th lettercombinatie daadwerkelijk uitgesproken werd. En diezelfde puzzel kan voor élke klank van het Oudnederlands gemaakt worden zodat we na meer dan een eeuw wetenschappelijke bestudering van de taalgeschiedenis van het Nederlands een goed overzicht hebben van hoe onze taal duizend jaar geleden geklonken moet hebben.

Deze bijzondere verdienste van de historische taalwetenschap is in 1952 door de Amsterdamse taalwetenschapper Mina Colis als volgt beschreven:

“Taalgeschiedenis is in beginsel de zwartste der zwarte kunsten! Het enige middel om de geesten van verdwenen eeuwen opnieuw tot leven te wekken!”

Het moge hiermee duidelijk zijn dat we in de vergelijkende taalwetenschap een belangrijke historische discipline hebben die een uitzonderlijk venster op het verleden verschaft.


Bibliografie

Beekes, R.S.P. (1990). Vergelijkende Taalwetenschap; Tussen Sanskriet en Nederlands. Zeist: Spectrum.

Van Bree, C. (1977). Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands; deel 1 Gotische Grammatica, Inleiding, Klankleer, Universiteit Leiden.

Leys, O. (1955). “Namen van Skandinavische oorsprong in West-Vlaanderen”, in: Mededelingen van de Ver. voor Naamkunde te Leuven en de Comm. voor Naamkunde te Amsterdam 31 (1955), 172-174.

Weijnen, A.A. (1968). Het schema van de klankwetten, Nederlandse taalgeschiedenis, Assen: Van Gorcum & Comp.


Noot aan de lezer

Let op! De vergelijkende methode is een nauwkeurig proces dat alleen werkt als we de klanken van een woord in hun oudste vorm in een precies omschreven fonologische omgeving vergelijken! Voor een doorwrochte inleiding tot de methode van klankreconstructie kan ik Robert Beekes’ boek uit 1990 aanbevelen (Vergelijkende taalwetenschap: een inleiding in de vergelijkende Indo-europese taalwetenschap).

Wie een goed overzicht wil hebben van de klankwetten die van het Oudgermaans naar het Nederlands leiden kan het mooie boekje van A. Weijnen “het schema van de klankwetten” uit 1968 raadplegen. Ook het recent (2016) herziene “Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands” van Cor van Bree (1ste ed. 1977) is zeer de moeite waard.