De moordvloer van Detzem: de oprichting van een Duitse buitengalg in 1731

Detzem is een klein dorpje aan de Moezel – niet ver van Trier – waar al tweeduizend jaar geleden een nederzetting stond. De naam Detzem gaat terug op het Galloromaanse decima leuga (10 mijlen), een naam die al in de Oudheid gegeven moet zijn en verwijst naar het feit dat Detzem tien Gallische mijlen van Trier vandaan ligt.

Deze blogpost gaat echter niet over plaatsnamen maar over een achttiende-eeuwse notitie over Detzem uit 1731 (vermoedelijk bewaard in een stadsboek), herteld door Jacob Grimm in 1841. In deze notitie wordt beschreven hoe de buitengalg van Detzem in 1731 werd opgericht. Alhoewel het oorspronkelijke handschrift waaraan Grimm de notitie ontleend heeft door een gebrek aan een bronvermelding moeilijk na te speuren is, zijn de details van dit relaas fascinerend…

Het Hochgericht van Detzem met de expositiegalg stond op de grens van de heerlijkheid op een bergweide bij de Schleicherberg die ook nu nog de Mordflur heet, vlakbij een beek met de naam Mordbache en een straat met de naam Mordstrasse. In de lokale veld- en waternamen rond het dorp is de herinnering aan de lugubere geschiedenis van deze plek dus bewaard gebleven.

gebied van het hooggerecht op de Tranchotkaart van het Moezelland van 1803-1820

Volgens het bericht uit 1731 ging de oprichting als volgt:

Toen de timmerlui bijna klaar waren met het maken van de stellage, begon de ceremonie. Allereerst stelden de Halsrechtmeier, de schepenen, de grondbezitters en schutters zich in een kring rond de galg op. Zodra de laatste pen in het houten bouwsel werd gestoken, trad de Amtmann, een beambte van het St-Maximins-klooster, naar voren. De Amtmann sloeg toen de eerste spijker in de pen. Vervolgens was het de beurt van de meier die de tweede spijker sloeg. Daarna mochten de schepenen hetzelfde doen en sloegen ook hun spijkers in de pen.

Vervolgens werd gezamenlijk – als gemeenschap – het bouwsel overeind gezet. Zowel de timmerlieden, de inwoners als de notabelen hielpen een handje mee. De Amtmann verklaarde toen plechtig dat dit voor niemands eer nadelig is. Het terechtstellen van misdadigers was immers geen eerzame aangelegenheid

Daarna begon de volgende stap van het ritueel. De Amtmann beroerde de galg feestelijk met zijn staf waarna de schepenen en de halsrechtmeier hetzelfde mochten doen. Ten slotte waren de gewone inwoners aan de beurt die dan geen staf hadden maar alsnog de galg met blote hand aanraakten.

Als afsluiting van de inwijding bevestigde de meestertimmerman een met bloemen versierde berkenstruik aan de galg en sprak een spreuk. Om het ritueel duidelijk in het geheugen van de jongste generatie te prenten wierp de rentmeester geldstukken naar de kinderen en vuurden de schutters ceremonieel hun geweren af…. Zo eindigt de hertelling van Grimm van de notitie uit 1731.

voorbeeld van een Expositiegalg bij het Freilichtmuseum Neuhausen

Wat ik vooral interessant vind aan deze historische anekdote zijn de details waarmee het plattelandsritueel beschreven staat. We krijgen als het ware een venster op een buitengewone gebeurtenis in een achttiende-eeuws dorpje aan de Moezel. Ook bemerkenswaardig is dat het ritueel plaats vindt op de limieten van de heerlijkheid (zie ook deze blogpost), in de liminale ruimte zoals antropologen dat zo mooi noemen. Het ritueel heeft duidelijk een hiërarchisch karakter (de vertegenwoordiger van het klooster gaat vóór de wereldlijke notabelen) maar schijnt vooral ter bevestiging van de autonomie en groepsidentiteit van de gemeenschap te dienen.

Wat ik me ook afvraag; zijn er in de vroegmoderne bronnen uit de Lage Landen ook zulke beschrijvingen van dorpse galginwijdingen bewaard gebleven? Hadden die een soortgelijk karakter of waren die juist wezenlijk anders? Ik ben wel bekend met vroegmoderne plattelandsrituelen die te maken hebben met de oprichting van grensstenen, huwelijken, dijkschouwingen en kapel- of kerkwijdingen maar eigentijdse voorbeelden van galginwijdingen ken ik niet. Mocht iemand een voorbeeld kennen, ik hoor het graag.

Tussen Befana en Benandanti; Italiaanse volkstradities en waar excuses goed voor kunnen zijn


Inleiding

Twee weken geleden bood de Belgische stad Lier publiekelijk excuses aan voor een heksenproces uit 1590. In dat jaar werd de ongelukkige Kathelyne van den Bulcke ter dood gebracht wegens omgang met de duivel. Op Twitter werd vervolgens driftig gediscussieerd of dergelijke excuses nu wel of niet een goede zaak zijn. Een collega-historicus opperde voorzichtig dat zolang excuses tot meer historisch bewustzijn leiden iedereen wint. Dat zou ook mijn insteek zijn, met dien verstande dat het belichten van een historisch onrecht tot doel moet hebben om het verleden van context te voorzien. Ik ben er dus geen voorstander van dat historische casus worden gebruikt om maatschappelijke kwesties te ondersteunen of moderne moralistische denkbeelden te onderstrepen.


Heksen zonder context

Het nieuwtje over de heksen-excuses deed me aan het heksenmuseum in Oudewater denken dat ik verleden jaar bezocht had. De trouwe lezer zal zich herinneren dat mijn voornaamste bezwaar tegen de opzet van dat museum was dat er geen context werd gegeven aan de vraag waarom de zestiende en zeventiende-eeuwse tijdgenoot in heksen geloofden. In mijn blogartikel probeerde ik vervolgens uit te leggen dat hierbij rationele beweegredenen en algemene psychologische neigingen een rol spelen en het heksengeloof dus echt niet terug te voeren is op de domheid van onze voorouders. Massahysterie, complot-denken en wantrouwen binnen de gemeenschap komen namelijk ook in ons huidige tijdsgewricht veelvuldig voor.

de waag in Oudewater

Befana

Daar komt bij dat her en der in Europa ook nog sporen te vinden zijn van een andere kant van het heksengeloof. Een prachtig voorbeeld hiervan is de Befana, de Italiaanse goedwillende toverheks die op de avond voor driekoningen op een bezemsteel door de luchten vliegt. Deze oude vrouw in gehavende lompen komt deze avond door de schoorsteen de huizen binnen, laat cadeautjes in de sokken van de kinderen achter en sluit zo de kerstperiode af. Het moge duidelijk zijn dat de Befana-traditie wel iets weg heeft van onze Sinterklaastraditie aangezien ook de Befana een dubbelrol speelt als kindervriend en kinderschrik. De Befana ziet er namelijk oud en onooglijk uit (heeft soms een zwartgemaakt gezicht) en straft de ondeugende kinderen door houtskool in hun sokken achter te laten. De Befana is natuurlijk ook ten prooi gevallen aan de commercialisering; rond deze tijd verkoopt men in Italië in alle supermarkten poppen van de Befana en sokken vol snoepgoed.

befana optocht in Urbania

Hoe oud is de Befana traditie?

De Befana-traditie is in de huidige vorm verbonden met de viering van Driekoningen, de Epifania in het Italiaans. Het woord Befana is heel duidelijk van het woord Epifania afgeleid. Een heksenfiguur met de naam Befana wordt voor het eerst in een gedicht uit de vroege zestiende eeuw genoemd maar het is erg waarschijnlijk dat ze al een stuk langer bestond. Elders in Europa was er namelijk ook een heks met de nieuwjaarsviering verbonden; de heks Berchta die in delen van Duitsland en Zwitserland, ook rond de jaarwisseling, huishoudens zegende en kinderen met snoep begunstigde. Elders in Duitsland werd deze heks frau Holle genoemd, een mythologische figuur uit het volksgeloof waarvan bekend is dat ze in de tiende eeuw al aanbeden werd. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat al deze tradities op enige manier uiteindelijk teruggaan tot de voorchristelijke periode waarin een godin verbonden was aan de nieuwjaarsviering.

illustratie van een Italiaanse Befana

Italiaans volksgeloof

Daarnaast kennen we uit Italië ook een ander voorbeeld van een oude heksentraditie die weinig of niets met de theologie van de kerk te maken lijkt te hebben. In zestiende-eeuwse processtukken uit Friuli (een provincie in het noordoosten van Italië) wordt gesproken over een wijdverspreid geloof in zogenaamde benandanti, tovenaars die op bezemstelen konden vliegen, demonen bevochten en het boerenland vruchtbaar hielden. Saillant detail; de benandanti zouden tijdens hun nachtelijke tochten met venkelroedes de vrouwelijke demonen te lijf zijn gegaan. Uit de getuigenverklaringen wordt echter duidelijk dat de benandanti zelf dachten niks onchristelijks gedaan te hebben. Het bevechten van de demonen deden ze in naam van God en ook het veiligstellen van de oogst en genezen van ziektes rekenden zij onder godsvruchtige bezigheden. Ook interessant; in vroegmoderne processtukken uit het pas gekerstende Oostzeegebied komen we (met iets andere details) het zelfde volksgeloof tegen. Dit betekent waarschijnlijk dat de Italiaanse benandante-traditie erg oud is.


Meer nuance

Ik vind het jammer dat deze kant van het heksengeloof nauwelijks een rol speelt in hoe musea en erfgoedinstellingen met de heksenprocessen omgaan. Meestal blijft het verhaal beperkt tot het slachtofferschap van de ongelukkigen die bij de heksenvervolging het leven hebben gelaten. Dat is wat mij betreft een gemiste kans want het historische heksengeloof biedt een venster op een rijk en complex deel van de vroegmoderne belevingswereld. En om terug te komen bij de excuses voor het heksenproces in Lier; ik zou voor willen stellen dat dergelijke symbolische gebaren voortaan gepaard gaan met het presenteren van een genuanceerd beeld van de historische beleving. Een beeld waarin de volkscultuur van de historische tijdgenoot geduldig wordt uitgelegd en voldoende aandacht is voor de oorsprong van dergelijke volkstradities. Zo kunnen bijvoorbeeld ook de volkstradities in andere landen zoals Marokko en Turkije erbij betrokken worden en hopelijk leidt dat dan weer tot meer intercultureel begrip. Iedereen wint.