De duidelijke taal van Wilders 1000 jaar geleden

Tweede Kamer-lid Geert Wilders staat bekend om zijn begrijpelijke taal zonder ingewikkelde woorden of omfloerste retoriek. Het was daarom wachten op het moment dat één van zijn uitspraken zich zou lenen voor de Versta-je-oertaal-prijsvraag. Deze week was het zover.

Voor wie niet bekend is met deze prijsvraag; het radioprogramma De Taalstaat (NPO 1) heeft als zomerrubriek een Versta-je-oertaal-prijsvraag in het leven geroepen; het concept voor deze prijsvraag is dat een zin uit de actualiteit door mij omgezet wordt naar het Nederlands van 1000 jaar geleden. Dit is zelf nog een stukje ouder dan het hebban-olla-vogala-gedichtje! Dat we de taal van toen kunnen reconstrueren, is een verdienste van de historische wetenschap waar je hier meer over kunt lezen.


Rechtbank

De actuele uitspraak die ik verleden week gekozen had, kwam uit het slotpleidooi van Geert Wilders bij de afloop van de rechtszitting op de 8e juli 2020. Als slotwoorden sprak Wilders de rechtbank als volgt toe:

“ik dank u voor uw aandacht en ik wens u veel wijsheid toe bij uw beraadslagingen in de raadskamer”

Deze zin is om meerdere redenen uitermate geschikt voor vertaling naar het Oudnederlands. Ten eerste gaat het om een zin zonder moderne terminologie zoals “pensioensakkoord” of “corona-maatregelen”. Ten tweede gaat de zin inhoudelijk om de rechtspraak en de rechtsgang, een institutie die ook 1000 jaar geleden al een belangrijke plaats innam in onze samenleving. Sterker nog, één van de oudste teksten waarin Oudnederlandse woorden voorkomen is een wetstekst uit de vroege negende eeuw, de zogeheten “Ewa ad Amorem” (= de wet bij de rivier de Eem).1


Wilders in het Oudnederlands

De uitspraak van Wilders had ik als volgt naar het Oudnederlands vertaald:

ic thankon iu vor iuwer scouwunga endi ic wenskon iu vilo wisduomes bi rāt wirkenne in themo girādi

In deze vertaling zijn de werkwoorden thankon en wenskon vrij gemakkelijk herkenbaar als onze woorden “danken” en “wensen”. Voor het moderne woord “aandacht” had ik het middeleeuwse woord scouwunga gekozen dat de betekenis “oplettendheid” met zich mee droeg en waarin we het moderne werkwoord schouwen herkennen.

De persoonlijke voornaamwoorden iu (= u/jullie) en iuwer (= van u/jullie) zullen niet al teveel problemen hebben geboden aangezien zij met het Modernnederlandse u en uwer te verbinden zijn. In ouderwets Nederlands van zo’n honderd jaar geleden zou min of meer hetzelfde woordmateriaal gebruikt zijn:

ik dank u voor uwer aandacht


Vergeten grammatica

Dan nu het tweede deel van de zin: het woord wisduomes voor “wijsheid” laat zich oplossen door de vergelijking met het Engelse “wisdom”. Dit woord staat in de genitief-naamval (met uitgang –es) vanwege het voorgaande bijwoord vilo (= veel).

vilo wisduomes

Dat klinkt exotisch maar een restant van deze constructie vinden we nog steeds in het Nederlandse “veel goeds“. Daarin is dezelfde genitief-uitgang te zien!

Waarschijnlijk het moeilijkste deel van de Oudnederlandse zin is de constructie “bi rat wirkenne” waarmee ik “bij uw beraadslagingen” had vertaald. In het Oudnederlands is geen woord overgeleverd voor “beraadslaging” maar wel de uitdrukking “rat wirken” (= beraadslagen, letterlijk dus “raad werken”).

Om een werkwoordelijk gezegde dat “beraadslagen” uitdrukt dezelfde betekenis te geven als “beraadslaging”, heb ik gebruik gemaakt van een oud stukje grammatica;2 een middeleeuwse constructie die voor moderne taalgebruikers een beetje vreemd aandoet, maar begrijpelijker wordt wanneer we een soortgelijke middeleeuwse constructie met het voorzetsel te bekijken:

“ende de keyser ontboedt den coninc Philips van Vrankeryke (…) bij hem te comene

Kronyk van Vlaenderen

In onze hedendaagse taal zouden we deze zin namelijk op bijna precies dezelfde manier maken met als verschil dat de middeleeuwse vorm comene in de Modernnederlandse vertaling komen zou luiden en identiek zou zijn aan het hele werkwoord “komen”.

“En de keizer ontbood koning Filips van Frankrijk (…) bij hem te komen

Historisch gaat het hier echter niet om een heel werkwoord maar om een verbogen vorm van een van het werkwoord afgeleid zelfstandig naamwoord (ook wel “verbaal substantief” genaamd). Omdat het voorzetsel te vroeger de datief-naamval regeerde (vgl. te velde, te lande) staat in het middeleeuwse Nederlands het woord comen ook in de datief-naamval. Dezelfde constructie met te kon je vroeger ook met bij maken om zo aan te geven dat de werkwoordshandeling een bijwoordelijke bepaling bij het eerder gezegde weergeeft.

In het moderne Nederlands kunnen we dit trouwens ook maar dan moet je wel het lidwoord “het” gebruiken. Het Oudnederlandse zinsdeel “bi rāt wirkenne” kan dan letterlijk naar het moderne Nederlands “bij het beraadslagen” worden vertaald.


Raadkamer

Dan tot slot de Oudnederlandse vertaling voor het woord “raadskamer”. Dit moderne woord veronderstelt dat de rechtsgang binnenskamers plaatsvindt, maar dat was in het jaar 1000 ondenkbaar.

Recht sprak men buiten op de gerechtsplaats die vaak dingstat, maelstat of vierschaer werd genoemd.3 Maar de uitspraak van Wilders had niet zozeer betrekking op de fysieke plaats waar de beraadslaging plaats zou hebben maar meer op het feit dát de beraadslaging plaats zou hebben.

Daarom heb ik voor “raadskamer” de vertaling girādi gekozen dat zoveel als “raadszitting” betekent. Zo kon afstand worden gehouden van de Oudnederlandse woorden die expliciet naar een locatie buitenshuis verwezen maar wel hetzelfde idee worden weergegeven.


Conclusie

Wat deze vertaling van de slotzin van Geert Wilders mooi laat zien is dat het Nederlands de afgelopen duizend jaar ingrijpend is veranderd; niet alleen woorden en klanken verschillen, maar ook stukjes grammatica die in de middeleeuwen nog erg gewoon waren, zijn inmiddels uit onze taal verdwenen.

Toch is de inhoud van de slotzin tijdloos; want 1000 jaar geleden zou een voor het gerecht gedaagde ook zomaar de rechtsprekende schout en schepenen aldus toegesproken kunnen hebben…


Voetnoot

1 Sommige geleerden noemen zelfs enkele Germaanse woorden uit de Lex Salica, een zesde-eeuwse wetstekst al Oudnederlands.

2 deze constructie wordt aangeduid met verbogen infinitief maar is ook bekend onder de term gerundium.

3 naar de vier banken (schaerne) die de rechtszitting afbakenden

Vloeken in middeleeuws Brabant

De Arte Gladiatoria Dimicandi, MS Vitt.Em.1324, f. 18r

Hoe beledigde je iemand in het hertogdom Brabant van de late dertiende eeuw? Of liever gezegd, welke woorden moest je vermijden om te voorkomen dat een Brabander goed kwaad werd? We weten het antwoord dankzij middeleeuwse wetsteksten (zogeheten stadsprivileges of “keuren”) die in de periode 1270-1302 door de hertog ten behoeve van verscheidene Brabantse steden waren opgesteld.

Wat blijkt nu uit deze middeleeuwse bronnen? Waar de moderne Brabander volgens de sketches van New Kids vooral “verrekte k*t” roept, ging dat 700 jaar geleden net wat anders en waren de gevolgen behoorlijk serieus.


Leugenaar

Wilde je in dertiende-eeuws Brabant iemand echt boos maken dan kon je hem best een leugenaar te noemen. In het stadsprivilege van Grimbergen (Vlaams-Brabant) van 1275 wordt dit vergrijp zelfs als eerste wetsartikel van de tekst genoemd.

Wie andren loghenstreept ochte leleke wart ane sprake, hi hadde verbort ieghen den here V s. lovenscer penninghe cleinre munten

“Al wie een ander leugenaar noemt of lelijke woorden toesprak, hij heeft verbeurd tegen de heer 4 leuvense penningen in kleine munten”

Keure van Grimbergen

Waarom was dat nou zo’n serieuze zaak? Dat komt omdat het besmeuren van iemands goede naam aanleiding was voor wraakneming. Een ruzie kon dan zó uitlopen in het trekken van messen, zwaarden of knuppels (zie ook Bremmer 1996). Het was daarom belangrijk dit soort ruzies in de kiem te smoren want dat scheelde weer openbare geweldplegingen en bloedvlekken uit je wambuis wassen. Maar iemand oneerlijkheid verwijten was niet de enige strafbare belediging volgens de Brabantse bronnen…


Scheldwoord

Een andere opvallende belediging in de dertiende-eeuwse Brabantse wetsteksten is de verwensing “gotsat“. Zo lezen we in de Oude Keure van Steenbergen uit 1272:

Quicunque alium maledixerit, id est gotsatte, emendabit ei tres solidos et domino tres solidos

“Al wie een ander heeft vervloekt, dit is ‘gotsatte’, zal aan hem 3 schelling en aan de heer 3 schelling betalen”

Oude keure van Steenbergen

Zes schellingen in totaal dus. Dat was iets minder dan de boete voor het iemand aan de haren trekken (10 schelling) en gelijk aan de boete voor het niet vergoeden van de schade voor het vertrappen van iemands land door jouw runderen (6 schelling).1

Iets zuidelijker in het hertogdom komen we dezelfde verwensing tegen; in de stadskeur van Antwerpen van 1292 worden, net zoals in de keur van Grimbergen, beledigingen en verwensingen als eerste wetsbepaling van de tekst besproken:

wie andren loghenstreept; ogte segt; gotsat hebbe di. Gonneert werdi. Ogte ghi siit een quaet; met felheiden. hi es om .v. s. louensche cleinre monten. jeghen den here

“Wie een ander met boosaardige bedoelingen leugenaar heeft genoemd of zegt: “gotsat hebbe je.” “Onteerd zijt gij” of “gij zijt een kwaad” moet 5 Leuvense schellingen in kleine munten aan de heer betalen”

Keure van Antwerpen

Samen met de beschuldigingen van leugenachtigheid, oneerbaarheid en kwaadaardigheid was het toeroepen van het woord “gotsat” dus ook in Antwerpen een serieus vergrijp.


Etymologie

Maar wat betekende nu precies “gotsat“? Hiervoor moeten we een kijkje nemen in de literaire teksten waarin het woord voorkomt. Zo lezen we in de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant:

Ende gaf den monde venijn mede
van hoenten at eenen godtsat”

“En (God) gaf de mond (van de slang) venijn mee,
door zijn bedrog had het een vervloeking”

Rijmbijbel van Jacob van Maerlant 19:25-28

Dat het hier om een samenstelling gaat die voor de middeleeuwse Brabander direct doorzichtig was, leert ons een iets andere variant van dezelfde tekst uit de Rijmbijbel (hs A). Daar lezen we:

Ende ghaf den monde venijn mede
Van hoonne hadt enen Gods hat

Het los geschreven woord hat is hierin herkenbaar als een voorloper van ons woord “haat”. Ook in andere Middelnederlandse teksten komen we dit woord in de betekenis “vervloeking” tegen.2

Dat de klinker van het woord hat kort is, komt door een eigenaardigheid uit de historische grammatica van het Nederlands. In het Laat-Oudnederlands kon een zelfstandig naamwoord in de nominatief-naamval namelijk een korte klinker hebben en in de genitief-naamval een lange klinker.3

Laat-OudnederlandsMiddelnederlands
nominatiefhat>> hat ~ haet
genitiefhātes> haetes

We hebben in de vervloeking gotsat dus te maken met de samenstelling “Gods haat” die gebruikt werd in de volledige verwensing “gotsat hebbe di” (= “Gods haat hebbe je”, cf. de stadskeur van Antwerpen). Met deze uitroep verweet de middeleeuwse tijdgenoot zijn tegenstander “goddeloosheid” en “verdoemenis”. Geen wonder dat de uitgescholden partij dan al gauw naar een moordwapen greep!


Eufemisme

Maar zoals wel vaker voorkomt bij scheldwoorden en verwensingen, viel ook deze vloek ten prooi aan taboe-vervorming. Op dezelfde manier dat nu potverdomme als opgeschoonde (eufemistische) versie van g*dverdomme wordt gebruikt, gebeurde er iets soortgelijks met de middeleeuwse vloek gods hat.

Dit zien we al terug in Jacob van Maerlant’s Rijmbijbel waar op een andere plek in de tekst niet godsat wordt geschreven maar gatsat. De o-klinker van het woord God is hierin vervangen door een a-klinker.

Titus die leecht vor die stad
Deus hoe suaer es sijn gatsat

“Titus is voor de stad gelegerd,
en O God, hoe zwaar is zijn vervloeking!”

Rijmbijbel (766: 22-23)

Opvallend genoeg is dat redelijk parallel aan de ontwikkeling van godverdorrie naar getverderrie en gatverdarrie, waarin ook de klinker van het woord ‘god’ aangepast werd om de religieuze connotatie te vermijden.

Deze vervorming trof niet alleen het woord gotsat maar ook het afgeleide werkwoord gotsatten dat “smaden” en “beschimpen” betekende. In het andere grote werk van Jacob van Maerlant, de “Spieghel Historiael”, vinden we dit werkwoord namelijk in de vorm gatsatten!

dat die Jueden altehant bespottet hadden ende geplat, bespuwet ende gegatsat

“Dat de Joden bespot hadden en geslagen, bespuwd en vervloekt”

Spieghel Historiael (LV, 35)

Conclusie

Dit brengt ons terug bij het middeleeuwse stadsprivilege van Steenbergen waarmee we onze verkenning van de middeleeuwse vloek begonnen waren.

In de vroege veertiende eeuw, zo’n dertig jaar na het opstellen van het eerste stadsprivilege (de oude keure), werd door Raas van Gavere (heer van Breda) en Gerard van Wesemael (heer van Bergen op Zoom) in 1308 een nieuw stadsprivilege aan Steenbergen verleend. Ook in deze tekst werd het wetsartikel over het schelden opgenomen, hetzij in aangepaste vorm.

Wie dat enen mensche te Steenberghe heet lieghen ofte godshat, hi verboert ieghen denghenen diere ghelogenstreept es oft diere ghegodshat es V s. ende ieghen de heren V s.

“Al wie iemand in Steenbergen zegt te liegen of vervloekt, hij verbeurt tegen diegene die hij leugenaar genoemd heeft of vervloekt heeft 5 schelling en 5 schelling voor de heer.”

(ONB nr. 1492)

De boete was dus omhoog gegaan! En niet zo’n beetje ook want voor 10 schellingen kon je een jaar lang een mooi stukje grond huren. Waarschijnlijk wilden de schepenen van Steenbergen zo voor eens en voor altijd duidelijk maken dat je in hun stad niet zomaar “GODSAT HEBBE DI!” kon roepen. De stadsvrede was dus letterlijk een kostbaar goed. Want ook de schepenen wisten; bloedvlekken zijn moeilijk uit je wambuis te wassen.


Biografie

Bremmer Jr Rolf H. (1996). “Schelden doet zeer: verbaal kwetsen in laat-middeleeuws Friesland”. Leidschrift. Historisch Tijdschrift 12: 2, 19-36.

MNW = Verwijs, E., Verdam, J., & Stoett, F. A. (1882-1952). Middelnederlandsch woordenboek. ‘s-Gravenhage: Nijhoff.

ONB = Dillo, M., G.A.M. Van Synghel & E.T. van der Vlist (2000). Oorkondenboek Noord-Brabant tot 1312. Deel II. De Heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom (2 delen). Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: Den Haag.

VMNW = Pijnenburg, W. Johannes Juliana, & Gysseling, M. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek : woordenboek van het Nederlands van de dertiende eeuw in hoofdzaak op basis van het Corpus-Gysseling. Groningen: Gopher publishers.

Voetnoten

1 De Oude Keure van Steenbergen kennen we ook uit een latere Middelnederlandse vertaling (ca. 1409). Daar lezen we:
Die ten anderen seghet dat hii lieghet, hii moet hem betren III s. ende den heere III s. Soe wie eenen anderen godscatte, hii moet hem betren III s. ende den heere III s.” (ONB nr. 1111, p. 482)
“Die tegen een ander zegt dat hij liegt, hij moet hem drie schelling betalen en drie schelling aan de heer. Al wie een ander “gotsat” toezegt, hij moet hem hetzelfde betalen.”

2 Ook in de middeleeuwse tekst Sente Lutgart (ca. 1270) waarin het leven van de heilige Lutgardis wordt verhaald, komt deze vloek voor. Hierin slaat de duivel de arme Lutgardis met allerlei verwensingen om de oren en bijt hij haar tot slot toe:
“Al ouer waer seggic di dat
oc moten hebben din gods hat
die andre nonnen altesamen”
“Voorwaar zeg ik u dat
ook alle andere nonnen
vervloekt zijn”
Sente Lutgart (124: 31-32)

3 Dit fenomeen wordt in de taalkundige literatuur ook wel “allomorfie” genoemd.



Oudnederlands op de radio en een 1000 jaar oud kwebbelwoord

De eerste aflevering te gast bij radio-presentator Frits Spits

Voor het NPO radio 1 programma “de Taalstaat” verzorg ik deze zomer ieder week een Oudnederlandse prijsvraag (“Versta je Oertaal”) waarin een zin uit de actualiteit middels taalreconstructie omgezet is naar het Nederlands van 1000 jaar geleden. Op deze manier wordt nogmaals de aandacht gevestigd op het vermogen van de historische taalwetenschap om de stemmen van een ver verleden tot leven te wekken.

Doordat er zo dus elke week een nieuwe Oudnederlandse zin op de radio te horen is, kunnen de luisteraars zelf ervaren hoeveel er over het Oudnederlands bekend is. Voor veel mensen begint het Oudnederlands namelijk nog steeds met het hebban olla vogala-gedichtje, ondanks dat er veel oudere en grotere teksten in deze taal overgeleverd zijn.


Exotische klanken en grammatica

Het ontcijferen van de Oudnederlandse zin is niet eenvoudig; omdat het verschil in klankstructuur en grammatica tussen de twee taalfases aanzienlijk is, moeten de luisteraars de zin eerst correct uitschrijven. Daarna kunnen herkenningspunten met het Modernnederlands gezocht worden (bv. that = dat, hebban = hebben) die een handvat bieden om de rest van de zin te ontcijferen en zo de kloof van duizend jaar te overbruggen. Hierdoor zijn de gekozen zinnen vaak simpel van structuur en bevatten een redelijke hoeveelheid basiswoordenschat.

Toch leek het me leuk om het niet al te makkelijk te maken en een aantal moeilijk oplosbare woorden in zo’n reconstructie op te nemen. Hier het voorbeeld van de zin van verleden week die uit de speech van minister-president Rutte van 24 juni kwam:

“ik heb het vaker gezegd: ik ben niet van plan om de samenleving te gaan mennen”

Deze uitspraak had ik als volgt naar het Oudnederlands vertaald:

“ic hebbe that mer gikwedan; ic ne hebbe niet githahti that ic thia samanunga mennen sule”

In deze reconstructie kon ik een aantal “vreemde” kenmerken van het Oudnederlands terug laten komen die de luisteraar confronteerden met de exotische kanten van onze taalgeschiedenis.

  • Het voltooid deelwoord gikwedan als vertaling voor “gezegd”
  • dubbele ontkenning met ne…niet
  • Uitdrukking githahti hebban voor “van plan zijn”
  • werkwoordsvorm sule van het werkwoord sulon (= zullen) in de aanvoegende wijs

Oudnederlands “zeggen”

Uit dit lijstje bleek vooral het eerste punt een struikblok; de werkwoordsvorm gikwedan als vertaling voor “gezegd” gaat terug op een Oudnederlands werkwoord kwethan (= zeggen) dat geen moderne nazaten in het Nederlands heeft en dus veel luisteraars voor een raadsel stelde.

In het Nederlands van 1000 jaar geleden was het werkwoord kwethan (stamtijden kwath ~ kwadun ~ gikwedan) echter een normale manier om “zeggen” uit te drukken. In de Oudnederlandse Wachtendonckse Psalmen uit de tiende eeuw lezen we:

wanda quathun fianda min (over) mi (WP 070,10)

“want mijn vijanden spraken over mij”

In het Nederlands van de latere middeleeuwen vinden we ook nog sporen van dit werkwoord. In één van de oudste ambtelijke teksten in de Nederlandse taal, geschreven in Oost-Vlaanderen omstreeks 1254, lezen we:

“De schepenen van Boekhoute groeten alle diegene die deze letteren zien zullen in naam onzes Heeren” (Loey & Obreen 1934: 9)

Hier hebben we echter niet te maken met een directe opvolger van het Oudnederlandse kwethan (= zeggen) maar met een afgeleide woordvorming quedden (= groeten).

Ook uit de andere middeleeuwse Germaanse talen zijn verwanten van deze werkwoordsfamilie bekend. Hier een afbeelding van het trefwoord *kweþan in het Proto-Germaans etymologisch woordenboek van Guus Kroonen (2013).

Kroonen (2013: 319)

Hetzelfde werkwoord is ook bewaard in het Engels in de vrij obscure werkwoordsvorm quoth;

Quoth the Raven: “nevermore” = Sprak de Raaf: “nimmermeer”

Edgar Allen Poe

Natuurlijk ga ik er niet vanuit dat de luisteraar bekend is met deze vormen, maar de rest van de puzzel, vooral de aanwezigheid van het onveranderde werkwoord mennen, bood voldoende aanknopingspunten om het citaat van Rutte te herkennen.


Moderne kwebbelwoorden

Bijzonder aan het Oudnederlandse kwethan is verder nog dat het mogelijk aan de basis heeft gestaan van een aantal werkwoorden die we nog wel elke dag gebruiken. In het taalverleden van het Nederlands bestond namelijk een beperkt systeem van klankassociatie waarin bepaalde expressieve werkwoorden met een bepaalde expressieve beginklank werden geassocieerd. Zo hebben werkwoorden die met gl of met sl beginnen vaak iets te maken met een “gladde” beweging. Denk bijvoorbeeld aan glibberen, glijden, glippen en slippen.

Op dezelfde manier heeft het Nederlands ook een reeks werkwoorden die met spreken te maken hebben en met kw beginnen. Denk aan kwebbelen, kwelen (uit ouder kwedelen), kwetteren en kwetsen (= dialectwoord voor “kletsen”). Veel is nog onduidelijk over de ouderdom van dergelijke expressieve woordvormingen, maar dat het Oudnederlandse werkwoord kwethan iets met de voornoemde woorden voor “praten” te maken heeft, lijkt zeker.


Fossielen in de taal

In de vorm van kwebbelen en kwelen is er toch nog iets van dat 1000 jaar oude kwethan-woord bewaard gebleven. En dat is een boodschap die ik iedereen wil meegeven; het mooie aan taalgeschiedenis is dat we het verleden van onze taal zonder er erg in te hebben elke dag met ons meedragen. Dat elk woord een versteend stukje prehistorie is dat duizenden jaren teruggaat. Hopelijk kan de Oudnederlandse zomerquiz op de Taalstaat aan de bewustwording hiervan bijdragen.

Tot slot nodig ik de lezer van harte uit de Oudnederlandse prijsvraagzin van deze week te beluisteren. Dat kan hier. Met het juiste antwoord kunt u een reisscrabblespel winnen. Ik heb gekweden.


Bibliografie

Kroonen, G. (2013). Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden Indo-European Etymological Dictionary Series, Leiden, Boston: Brill.

Van Loey, A. Clement Henri, & Obreen, H. (1934). De oudste Middelnederlandsche oorkonden voor onderwijs en eigen studies verzameld en naar het oorspronkelijk uitgegeven. Gent: Vanderpoorten.


Noot aan de lezer

Bent u een leerkracht of onderwijsprofessional? Ik heb onlangs een kort educatief filmpje (duurt ongeveer 1 minuut) opgenomen waarin ik de leerling/student/kijker uitnodig om stil te staan bij de ouderdom van alledaagse woorden.