De herbouw van een 16e-eeuwse standerdmolen in het land van Bergen op Zoom

Al in de dertiende eeuw stonden er twee windmolens in de parochie Wouw (eerste vermelding in een oorkonde uit 1289, ONB I, nr. 1265). Deze windmolens waren standerdmolens, een molentype dat rond een centrale staak (de standerd) werd gebouwd. Dankzij deze standerd, die als draaias fungeerde, kon de molen de juiste richting op worden gedraaid.

Standerdmolen, Aegidius Sadler naar Jan Brueghel ca. 1580

Een van deze middeleeuwse molens stond ten zuidwesten van de dorpkom van Wouw, niet ver van de Bergsebaan. Deze molen werd indertijd de “westmoelen” genoemd. De andere molen – “de oostmoelen” – stond ten noordoosten van de dorpskom bij de heirweg naar Roosendaal en werd ook wel “de Veldtsche molen” genoemd vanwege het nabijgelegen “Veld van Spellestraat“.

locaties historische westmolen en oostmolen t.o.v. Wouwse dorpskom. Onderlaag: Google Maps

jaarrekening 1533

In 1533 liet de heer van Bergen op Zoom de westmolen afbreken en opnieuw opbouwen. Dankzij de jaarrekening van de rentmeester van Bergen op Zoom is er vrij veel over deze herbouw bekend (ARR BoZ inv. 954, f. 200-201). De reden voor de afbraak wordt niet gegeven maar we mogen vermoeden dat er een accute aanleiding voor was. We kunnen dan denken aan stormschade of brand. In 1530 was immers nog één van de molenstenen vervangen, dus een drastische renovatie waarvoor ook nieuwe molenstenen moesten worden gekocht, stond duidelijk niet in de planning.

De rentmeester van de heer van Bergen op Zoom gaf de bouw in opdracht aan Jan de Molenmaker die met zijn gezellen en aangeworven arbeiders aan het werk toog. Hij kreeg voor de bouw 150 karolus guldens betaald waarvoor hij het bouwhout en de standerd zelf moest bekostigen. Jan bedong wel als voorwaarde dat extra onvoorziene kosten na afloop alsnog gedeclareerd konden worden.

ARR BoZ inv. 954, f. 200v

kosten

Voor de herbouw werd een deel van het hout en ijzerwerk van de oude afgebroken molen gebruikt. Het oude ijzerwerk werd door de smid van Wouw omgesmeed tot nieuw ijzerwerk. De rest van de benodigde ijzeren onderdelen werden door de smid van Bergen op Zoom vervaardigd. Jan de slotenmaker kreeg de opdracht een nieuw “blockslot” voor de molen te maken en ook andere lokale ambachtslieden droegen aan de herbouw bij: extra bouwhout voor zolderplanken, spijkers e.d. werden in het dorp aangeschaft.

kostenpostbedrag (afgerond)
bouw van de molen (incl. arbeid, bouwhout & standerd)150 Karolus gulden + 7 gulden declaratie
molenstenen84 Karolus gulden
nieuw ijzerwerk23 Karolus gulden
omsmeden oud ijzerwerk7 Karolus gulden
spijkers11 Karolus gulden
nieuw blokslot14 stuivers
zolderplanken6 Karolus gulden
vervoer groot bouwhout & molensteen4 Karolus gulden
invetten nieuwe standerd met reuzel4 stuivers
geschenk van 1 ton bier1 gulden

Toen de standerd van de windmolen was opgericht schonk de heer van Bergen volgens de oude “costume” een ton bier aan de molenbouwer en zijn arbeiders. Voor het invetten van de standerd werd vier pond reuzel gebruikt. De molenstenen en de planken werden in Antwerpen gekocht en via Bergen op Zoom naar Wouw vervoerd. Vermoedelijk moesten ze daarna met veel moeite van de Bergsebaan naar de bouwplaats worden gesleept. De dorpelingen van Wouw verrichtten het sjouwwerk van het kleinere bouwhout gratis. Voor het grotere houtwerk en de molenstenen moesten grote wagens en boten worden gehuurd.

conclusie

De bouw duurde iets meer dan twee maanden (9 weken) en kostte 296 karolus gulden waarvan maar liefst 84 gulden bestemd waren voor de aanschaf van de molenstenen. Toch zal de rentmeester van dat grote bedrag niet lang wakker hebben gelegen; het molenrecht was immers één van de meest lucratieve inkomsten voor de Brabantse heren (cf. Damen 2022). In het geval van de Wouwse westmolen, kreeg de heer van Bergen op Zoom elk jaar zo’n 28 pond Brabants pacht voor de molen (ongeveer 112 Karolus gulden). De investering was dus snel weer terugverdiend.


Nawoord over locatie

De locatie van de middeleeuwse Wouwse westmolen komt waarschijnlijk overeen met de locatie van de huidige molenberg waarop ook nu nog de vroeg-negentiende-eeuwse korenmolen “De Arend” (1811) staat. Daarvoor, vermoedelijk in de dertiende eeuw nog, zal er een molen tussen Wouw en de Ouwburg (hoogmiddeleeuwse kasteellocatie) in hebben gestaan. We mogen dit aannemen omdat in het Wouwse cijnsboek van 1758 een oude veldnaam molenberg aan de zuidwaartse weg naar de Ouwburg staat ingetekend (ARR Boz inv. 1347, f. 120r).

Heerlijksheidskaart H. Adan 1758; het rechthoekige roodomlijnde blok linksonder werd in 1758 “Molenberg” genoemd met twee oude woonpercelen ten westen daarvan (toen bos). Het kleine roodomlijnde blok daar rechtsboven is de huidige Molenberg.

bibliografie

Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom (= ARR Boz), inv. 954, Rekening van de rentmeester van Wouw, Moerstraten, Steenbergen, Roosendaal en Nispen, 1524/1525-1533/1534

ARR BoZ, inv. 1347, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw , 1758

Damen, Mario (2022). “The counts of Nassau and the Performance of Lordship in Late Medieval Brabant”. in: Communities, Environment and Regulation in the Premodern World, ed. by Claire Weeda, Roert Stein & louis Sicking, CORN Publications Series 20, 233-262.

Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (= ONB) II; de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, tweede stuk (1289-1312), M. Dillo, G.A.M. van Synghel & E.T. van der Vlist eds., Rijks geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag.

Zoektocht langs oude kaarten; waar stond de galg van Wouw?

Enkele eeuwen geleden was het een alledaags gezicht; de buitengalg, een stellage waar lichamen van terechtgestelde misdadigers ten toon waren gesteld. Zo’n buitengalg stond vaak langs verkeerswegen of kanalen, goed zichtbaar voor iedereen die de heerlijkheid binnenkwam. Op deze manier maakte de galg aan ingezetenen en vreemdelingen twee dingen duidelijk: 1) hier wordt misdaad zwaar bestraft en 2) hier hoef je niet je eigen recht te halen maar kun je voor gerechtigheid op de overheid vertrouwen (zie Mol 2000).

Ook in de Brabantse noordwesthoek stonden dergelijke galgen. Plaatsen zoals Bergen op Zoom, Roosendaal, Steenbergen en Wouw hadden allemaal hun eigen gerechtsplaats. Maar terwijl de historische locaties van de galg van Bergen op Zoom (bij de Wouwse poort en de Raaijbergen), de galg van Steenbergen (bij de Wouwse poort en de grens met Halsteren) en de galg van Roosendaal (op de hoek van de Langendijk) goed bekend zijn, is dat bij de galg van Wouw niet het geval. Daar komt bij dat de locatie van deze Wouwse galg in de loop der eeuwen een keer verschoven is. In dit korte artikeltje wil ik deze kwestie kort toelichten en de juiste plaats van de Wouwse galg aanwijzen.

de oude galg van Wouw

Uit zestiende-eeuwse archiefstukken blijkt dat de oude middeleeuwse galg van Wouw vrij dicht bij Bergen op Zoom lag. Deze plaats wordt in deze stukken beschreven omdat ze de oude grens tussen Bergen op Zoom en Wouw zou markeren (Van Ham 2000: 32). Zo verklaart de voormalige Wouwse schepen Cornelis Goorts in 1496 dat in vroegere tijden een zekere Digne Keijtens en Mathijs Herman Beelen bij deze gerechtsplaats terechtgesteld waren (ARR Boz inv. 342, p. 56v).

“…int gemeynen heeft hoiren seggen dat digne keytens ende mathijs herman beelen inde articulen geruert sijn bij den officier van wouwe nyet wetende wij deselve was aenden eenen pijlen vanden steenen galghen in den articule geruert geexecuteert geweest te wetene die vrouwe gedolven ende den voirs mathijs geexecuteert metten baste ende dat deselve digne keijtens worde begraven opt kerckhoff tot heerle.”

Het vonnis was streng: Digne werd levend begraven (en daarna herbegraven op het kerkhof van Heerle) en Mathijs opgehangen.

Het vermeende grenspunt van de stenen galg staat ook afgebeeld op een kaart van omstreeks 1550 waarop de stellage staat ingetekend met de begeleidende tekst: “hier hebben die van Wou iustitie gedaen”.

ARR Boz inv. 599; noorden is rechts

Maar waar stond deze middeleeuwse galg nu? Een achttiende-eeuwse landmeterskaart uit 1799 laat zien dat ten zuiden van de oude Ruytershoeve aan de Wouwse baan (tussen Bergen op Zoom en Wouw in) naast een zuidwaarts weggetje een oud bosperceel lag dat op de kaart “Galgenbos” wordt genoemd. Deze veldnaam markeert zonder twijfel de locatie van de oude galg van Wouw.

detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B met veldnaam “Galgenbos”

Als we deze locatie intekenen op een moderne kaart, zien we dat de ouwe Wouwse galg tegenover de Canadese begraafplaatsen aan de andere kant van de snelweg moet hebben gestaan.

locatie gemarkeerd op Topotijdreis

De nieuwe galg van Wouw

Bij de grensregeling van 1558 schoof de grens echter ten nadele van de Wouwenaren naar het oosten op en kwam zo bij de stenen brug over de turfvaart (het watertje dat de Zoom heet) te liggen. Dit is de plek waar ook in latere eeuwen de grens tussen Wouw en Bergen op Zoom lag en die ook nu nog in de volksmond “de Wouwse tol” heet. Met de verschuiving van de grenzen lag de oude gerechtsplaats plots niet meer binnen de heerlijkheid Wouw en de galg moest dus ook verplaatst worden.

In de zeventiende en achttiende-eeuwse processtukken van de Wouwse vierschaar wordt de plaats van de buitengalg op de “Wouwse heide” geplaatst (zie ook dit artikel over Brabantse bandieten). Deze plaatsbepaling is weinig precies aangezien grote delen van het heidegebied rond Wouw bekend stonden als “de Wouwse heide”. Gelukkig staat op een Franse kaart van omstreeks 1747 de gerechtsplaats – ten noorden van de Bergsebaan en net ten oosten van stenen brug over de Zoom – duidelijk ingetekend. Hij stond dus ten zuidwesten van Heerle vlak bij de Wouwse tol.

BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126

Verrassend genoeg ontbreekt de galg op de talrijke achttiende-eeuwse landmeterskaarten van het land van Bergen op Zoom en Wouw. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de heide beheerd werd als gemeenschappelijk bezit en dus niet in groot detail hoefde te worden afgebeeld. Toch is er één kaart waarop de galg wel te vinden is: een heerlijkheidskaart van Bergen op Zoom – gemaakt door Jean-Baptiste Adan in 1791 – waar naast een tekeningetje van de buitengalg de tekst: “Geregte van Wouw” geschreven staat.

detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179 met beschrijving “Geregte van wouw”

Maar het gebied bij de Wouwse tol is tijdens de aanleg van de snelweg flink op de schop gegaan. Ook hier is het dus nuttig om de plaats op een moderne kaart aan te geven; we zien zo dat het Wouwse gerecht op het terrein van het noordelijke tankstation aan de A58 stond.

locatie gemarkeerd op Topotijdreis

het gerecht op de limieten van Roosendaal

Tot slot: ten oosten van Wouw op de grens met Roosendaal (niet ver van de Vroenhoutse Dalstraat) stond ook een gerechtsplaats waar de Wouwenaren misdadigers hebben tentoongesteld. Het lijkt hier in eerste instantie om een gelegenheidsgalg te gaan; zo herinnerden omstreeks 1480 de inwoners van Wouw zich nog dat de gerechtplaats was opgericht nadat twee mannen (vader en zoon) de daar woonachtige molenaar hadden omgebracht. Nadat de boosdoeners gevat waren, werden ze ook daar terechtgesteld; de ene op het grondgebied van Roosendaal en de andere op het grondgebied van Wouw (Van Ham 1975: 126). Nadien lijkt de gerechtplaats nog enige tijd in gebruik te zijn gebleven als Roosendaalse buitengalg.

locatie van het “Roosendaelsche gerecht” op de grens met Wouw aangegeven op de Wouwse heerlijkheidskaart van 1758 (ARR BOZ D270)

Grappig feitje: Tijdens archiefonderzoek in 2020 kwam ik toevallig een tot dan toe onopgemerkte afbeelding van deze gerechtsplaats tegen. Op de achterkant van een dossierstuk uit 1504 had een commissielid een schetsje van de buitengalg (“Rosendaelsche Regte”) en de Wouwse (oost-)molen (de Woutse mollen”) gemaakt.

NA, NDR RRB inv. 110

Conclusie

Zoals eerder al opgemerkt was de galg een belangrijke plek voor de historische tijdgenoten. Het markeerde een plek waar veiligheid en gerechtigheid werd gewaarborgd en een gemeenschap haar eigen zelfstandigheid en autoriteit kon uitdragen. Met de lokalisering van deze Wouwse buitengalg is dus ook een belangrijk stukje middeleeuwse/vroegmoderne topografie van Wouw boven water gekomen. Ik ben daarom zeer tevreden dat ook dit vraagstuk een bevredigend antwoord heeft gekregen.

bibliografie

Archief Raad en Rekenkamer Bergen op Zoom (= ARR BOZ), inv. 599, D-1, Bergen op Zoom: Figuratieve kaart van West-Brabant, midden 16e eeuw (ca. 1545-1550) van het gebied begrensd door Ooltgensplaat – Gastel – Nispen – Zandvliet.

ARR BOZ, inv. 342, Stukken betreffende de regeling van de grenzen tussen Bergen op Zoom en Wouw, 1496-1560, p. 56v.

ARR BOZ, inv. D270, Kaart van de Heerlijkheid Wouw, 1e t/m 19e Hoek, alle percelen genummerd.

BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126, Kaart van de omgeving van Bergen op Zoom met forten, bastions en lunetten.

Van Ham, W.A. (1975). “Breda contra Bergen op Zoom: vijf eeuwen strijd om de grenzen (II).” Jaarboek De Oranjeboom 28, 95-134.

Van Ham, W.A. (2000). Macht en Gezag in het Markiezaat, Verloren: Hilversum.

Mol, J.A. (2006). “Galgen in Laat-Middeleeuws Friesland”. De Vrije Fries 86, 95 – 140. 

WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179, Caarte van het zuyd en west quartier des marquisaat van Bergen opten Zoom.

WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B, Bergen op Zoom: Overzicht van percelen afgekapt bos (in geel) gelegen tussen Hinxmeer en Ruijtershove.

Nationaal Archief (=NA), NDR (=Nassause Domeinraad) RRB inv. 110

“Kik en kan au niet verstoan”: een Brabants liedje uit de 18e eeuw

Op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland las ik een interessant stuk van waterschapsarchivaris Gert Koese waarin een een achttiende-eeuws archiefstuk wordt beschreven. Het archiefstuk in kwestie is een weerkundig register uit 1725 van Nicolaas Kruikius, opzichter van het hoogheemraadschap Rijnland, en beroemd landmeter en meteoroloog avant-la-lettre (Oud Archief Rijnland, inv.nr 11069).

Maar interessanter dan het register zelf is het stukje papier waarmee het register ingebonden was. Op de voorkant van het register staat namelijk een opmerkelijk liedje geschreven!

Het liedje bestaat uit drie coupletten (voorzien van enkele notenbalken) en beschrijft een samenspraak tussen een Vlaming (= iemand uit het gewest Vlaanderen, i.e. West- en Oost-Vlaanderen) en een zekere Betteke. De Vlaming gekleed in de “Franse dracht” en zijn woorden gelardeerd met “Frans vocabulaire” probeert de affecties van de jonge Betteke te winnen. Betteke is daar niet van gediend en noemt hem schaitvalk (= schijtvalk) en naore kortizaon (= nare cortisaan). Ook maakt ze zijn woordgebruik (“kik en kan au woorden niet verstaan“) en klederdracht belachelijk. Al met al is de woordenwisseling vrij hilarisch.

1.
(Vlam.) Goejen aevongd Betteke main lief,
En ik kik, kik, kik, kik, ben au slaove,
kik stao tot main Betteke gerief,
en dat agt ik kik, kik voor ain gaove,
Als kik main jongkvrauw dienen mag.
(Bet.) En ach! ach! en ach! ach! en ik barst van lach,
om au amoureus geklag
en hoofsche complimenten. En hoofdsche complimenten.

2.
(Vlam.) Betteke, main zoete lieve bek,
Laot ik kik, kik, kik, au iens kussen
(Bet.) Hau au handen voor au malle gek
(Vlam.) Laoten wai nu ongze brand iens blussen,
Sinceere goelaik aordsch godin, en main hart en zin,
Dwingt mai tot au min, om au gestis die ik vin,
gentiels en agreable

3.
(Bet.) Ba, ja, schaitvalk, naore kortizaon
Sjanpotaofie ben au nu dan dronken!
Kik en kan au woorden niet verstaon,
Kaole jonker wa ga au nu pronken,
De mode nae en nieuw fatzoen, en au kousen groen,
En au spitze schoen; kwant wat eb au niet van doen
Aan strikken, en an kwikken

Taalkundig kan opgemerkt worden dat zowel de taal van de Vlaming als die van Betteke zuidelijk Nederlandse taalkenmerken bevat. De Vlaming gebruikt zuidelijke dialectvormen zoals de kik-vorm voor “ik”, de “oa”-klank voor lange “aa”, de ai-klank voor lange “ij” en het au-voornaamwoord voor “u” en “uw”.

Maar ook Betteke spreekt in zuidelijke tongval; zij gebruikt eveneens de verdubbelde vorm kik en de “oa” en “au”-klanken. Opvallend is bovendien de duidelijk Franse belediging sjanpatoafie (= jean patafie “jantje babbelaar”) waarmee Betteke de Vlaming afwijst.

Het lijkt mij daarom voor de hand liggen dat het hele liedje in zuidelijke streken geplaatst moet worden en het niet om een samenspraak tussen een Hollander en Vlaming gaat (hierin wijkt mijn mening af van die van Gert Koese). Wellicht was het een bekend liedje onder de immigranten uit de Spaanse of Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België) en zodoende uit “Hollandse” interesse opgeschreven.

We kunnen dan met een “toneelschikking” te maken hebben waarin een Vlaming een meisje uit Spaans Brabant (de provincie Antwerpen) het hof probeert te maken. Als alternatief is het ook denkbaar dat de woordenwisseling in één van de Hollandse steden plaats vindt en juist daarom extra hilarisch en bemerkenswaardig werd gevonden: Vlamingen en Spaans-Brabanders die elkaar niet kunnen verstaan! Dat klinkt als iets waar een 18e-eeuwse Hollander om kon lachen.

Hoe het ook zij, het blijft een opmerkelijk volks liedje dat zowel taalkundig als cultuurhistorisch erg interessant is. Ik ben daarom Gert Koese zeer erkentelijk voor het onder de aandacht brengen van deze vondst. Te meer blijkt maar eens dat de archieven nog veel onopgemerkte schatten bevatten!

Nawoord

Remco Sleiderink maakte me er op attent dat het 18e-eeuwse liedje al in de Nederlandse liederenbank staat. Daar wordt onder meer verwezen naar 17e-eeuwse varianten waar het om een Hollands meisje gaat. Bettje dus. Mij lijkt de boven besproken 18e-eeuwse vorm met de ontmoeting tussen iemand uit het gewest Vlaanderen en iemand uit Spaans-Brabant de oudere.

Verwijzing

https://www.rijnland.net/over-rijnland/archieven-en-erfgoed/archieven-en-collecties/artikelen-archiefstuk-in-beeld/schaitvalk-naore-kortizaon/

Het huis van Spellestraat: een kortstondig “kasteeltje” bij Wouw

afbeelding van middeleeuws landhuis met ontginningshoeve omstreeks 1600 (Visscher)

Een landgoed is een samenhangend stuk grondbezit waarbij een opvallende woning hoort. Deze woning onderscheidt zich van de gewone bebouwing doordat ze bijvoorbeeld van steen gemaakt is. Het kon dus om een kasteel gaan, een stenen landhuis of een extra grote en belangrijke boerderij (zie ook Leenders 1999). In de middeleeuwen bevonden zich in de heerlijkheid Wouw meerdere van zulke landhuizen met landgoederen waarvan het kasteel van Wouw (toentertijd ‘thof van Wouwe’ genoemd) de bekendste is.

Een landgoedje dat tot nu toe onopgemerkt is gebleven is het huis van “Spellersteyn”, een stenen landhuis gelegen ten noorden van Wouw aan de Spellestraat, niet ver van de zuidelijke kruising met de Kruislandseweg. Het stond vermoedelijk ten noordwesten van het vroegtwintigste-eeuwse kapelletje aan de linkerkant van de Spellestraat.

locatie ten opzichte van Wouw op luchtfoto van Google maps.

De meest volledige beschrijving van het landgoed vinden we in een Antwerpse schepenaantekening uit het jaar 1479. Hierin lezen we over “een steenen huys geheeten spellersteyn” met bijgebouwen, tuin, bouwland en weilanden – twaalf Roosendaalse gemeten groot – (ca. 5 ha) en gelegen tussen de Spellestraat aan de oostzijde en een sloot aan de westzijde.

de naam Spellersteyn uit het Antwerpse schepenregister van 1479 (ARAA Sr 96 f. 262v)

Hierdoor valt het landgoed redelijk goed op de kadasterkaart van 1832 te plaatsen. Zelfs vandaag de dag bewaart de vorm van het hedendaagse boerderijperceel een deel van de omtrek van de oude hofgracht.

kadaster 1832: Leenders & Kerkhof

Het is ook interessant om te bekijken wie dat landgoed vóór 1479 nu eigenlijk bezat. Dat was namelijk Jan van den Zande Gieliszone, een koopman uit Bergen op Zoom. Deze koopman bezat niet alleen panden en grond bij Bergen op Zoom maar ook veel land op Spellestraat. Het gaat dan niet alleen om het landgoed bij Spellersteyn maar ook om een uitgestrekt stuk land tussen Spellestraat en Kruisland. Vermoedelijk was Jan vanden Zande van plan om – net zoals andere rijke kooplieden in die tijd – van een nieuw verkregen landgoed een belangrijk buitenhuis te maken.

Strijthof of het Oudehof ten Velde

Het stukje van Spellestraat dat het dichtst bij Wouw lag heette in de middeleeuwen “het Wouwse veld” of “het veld van Spellestraat” en was al sinds de dertiende eeuw in gebruik als groot akkercomplex. Het stuk van Spellestraat richting Kruisland en Steenbergen heette indertijd “Spellestraat in het veen”.

Het is waarschijnlijk dat op het “Veld van Spellestraat” omstreeks 1250 een oude versterkte boerderij heeft gestaan van waaruit het omliggende bouwland bewerkt werd (cf. Van Loon 1965: 124-25). Zo’n versterkte boerderij heet een “vroonhoeve” en zal toebehoord hebben aan een vazal van de heer van Bergen op Zoom. In deze oudste periode vormde deze vroonhoeve een voorpost in het grotendeels lege en woeste landschap van hoogmiddeleeuws Westbrabant. De locatie van deze dertiende-eeuwse boerderij is redelijk goed te benaderen. In 1432 wordt de “tiende” – een oude grondopbrengstbelasting- van het zuidelijke gebied tussen de Spellestraat en de Kruislandseweg namelijk “Strijthof” genoemd.

Deze naam heeft waarschijnlijk niks met “strijden” of onenigheid te maken maar eerder met het Oudfranse woord “striez, striet” (stijgbeugel) dat naar een driehoekig stuk land verwees (zie ook de Strijmaden bij Vroenhout). Toen dit land in cultuur werd gebracht, gebeurde dit door landeigenaren en landmeters die uit het zuiden van het hertogdom Brabant kwamen (zie Kerkhof 2020). Vandaar de Franse namen!

De locatie van deze “strijthof” komt overeen met percelen die in de vroegmoderne belastingregisters van 1550 en 1571″ouwehof” worden genoemd. In 1758 vinden we op de kaarten van Henri Adan nog steeds de percelen van de “Oudehof” aan de Spellestraat. Verrassend genoeg hadden de “tienden” van deze percelen in deze periode nog steeds hun middeleeuwse naam want op een prachtige kaart van omstreeks 1769 van het klooster Sint-Bernard aan de Schelde wordt het gebied nog steeds “Strijthof” genoemd:

De “strijthof” op de kaart van de tienden van Sint-Bernard van 1769 (kopie van 1816)

Leengoed van de heer van Bergen?

Het is waarschijnlijk dat het landgoed van Spellersteyn oorspronkelijk bij de dertiende-eeuwse Strijthof gehoord heeft. Vermoedelijk vinden we de Strijthof terug in het goederencomplex dat in het Bergen-op-Zoomse belastingregister van 1359 aan “Jan mííre vrouwen zone” wordt toegeschreven. De toenaam van deze mysterieuze edelman (mijnre vrouwen sone = de zoon van de vrouw van mijn heer) doet vermoeden dat het hier om een stiefzoon van de heer van Bergen gaat. Opvallende bijkomstigheid: het goed van Spellersteyn grensde in de vijftiende eeuw aan land dat aan de jonkheer van Bergen toebehoorde. Dit past in het plaatje dat het om oud bezit van de heer van Bergen ging dat al vroeg aan lagere grondeigenaren in leen was uitgegeven!

het bezit te Spellestraat van Jan miire vrouwen zone in 1359 (ARR BoZ, inv. 597, f. 81v)

Hoe het ook zij, het landgoed van Spellersteyn moet in de vijftiende eeuw al van de oudere “Strijthof” gesplitst zijn want in de Antwerpse archiefstukken wordt in 1442 “thuys te Spelderstrate” met het bijbehorende land als op zichzelf staand grondbezit genoemd. Dit is dus hetzelfde landgoed “Spellersteyn” uit 1479 alhoewel het toen kennelijk nog niet die naam droeg. Toendertijd – in 1442 – behoorde het huis aan een zekere Willem Adriaenszone toe die mogelijk een vermogende koopman uit Antwerpen was. Het zou kunnen dat de erfgenamen van “Jan mííre vrouwen sone” op een gegeven moment dit stuk van de “Strijthof” in de verkoop hebben gedaan en het zo bij Willem Adriaenszone terechtkwam.

Zestiende eeuw

In de zestiende eeuw verliezen we het landgoed gedeeltelijk uit zicht. Dat is goed te begrijpen want uit het archiefstuk uit 1479 blijkt dat het “goed van Spellersteyn” na het overlijden van Jan van den Zande opgedeeld werd. In de zestiende-eeuwse bronnen vond ik nog wel enkele sporen van het voormalige landhuis: in het cijnsregister van 1550 lezen we over “de steenen camer aent felt” (half gemet groot) dat tegenover de “Ouwenhof” lag. Ook in andere perceelbeschrijvingen in het register van 1550 wordt de “steenen camer” als oriëntatiepunt genoemd. Kennelijk stond het gebouw er toen nog wel! In het register van 1609 komen we het landhuis jammer genoeg niet meer tegen. Dat heeft mogelijk te maken met het oorlogsgeweld van de jaren 1580 waarbij de dorpskom van Wouw verwoest werd en de landerijen rond Wouw tien jaar lang onbebouwd achterbleven.

Conclusie

Dit stukje laat mooi zien dat de Westbrabantse plattelandsgeschiedenis nog steeds niet al haar geheimen heeft prijs gegeven en dat nieuw onderzoek vaak nog onopgemerkte gegevens kan opleveren. Zo weten we nu dat in het begin van de vijftiende eeuw twaalf Roosendaalse gemeten van het vroegere goed van de “Strijthof” – een verdwenen vroonhoeve op het veld van Spellestraat – afgesplitst waren en daar later – in ieder geval in 1442 – een stenen huis stond dat “thuys van Spelrestraet” werd genoemd. In 1479 werd dit landhuis de pretentieuze naam “Spellersteyn” toegedicht maar in de periode daarna viel het landgoed uit elkaar zodat het in de tweede helft van de zestiende eeuw uit de geschreven bronnen verdwijnt. Zo raakte het vijftiende-eeuwse kasteeltje/landhuis “Spellersteyn” in de vergetelheid.

Bronnen

Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 31, f. 25v (1442).

Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 96, f. 262v (1479).

Archieven van de Raad en Rekenkamer van Bergen op Zoom, inv. 597, Legger van vaste inkomsten (landcijns, moercijns, hooitienden, lakenaccijns) in het land van Bergen op Zoom en te Brecht (1359).

Kerkhof, P. A. (2020). “De middeleeuwse veldnaam abdije tussen Wouw en Roosendaal en het klooster van Sint-Catharinadal”. Jaarboek Ghulden Roos 83, 33-60.

Kerkhof, P.A. (2020). “Calwentriest en Den Trieste. Vreemde veldnamen tussen Wouw en Roosendaal”. In: Bulletin de la Commission Royale de Toponymie et Dialectologie vol. 92 (2020) p. 117-138

Leenders, K.A.H.W. (1999). “het landgoederenlandschap rond Breda”. Jaarboek De Oranjeboom LII, 1-63.

Van Loon, J.B. (1965). “Sporen van het hofstelsel in Noord-Brabants zuidwesten”. Jaarboek Ghulden Roos 25, 113-144.

Middeleeuwse huisnamen van een West-Brabants dorp

Brabants landschap met herberg van Jacop Grimmer (ca. 1550). Het uithangbord doet vermoeden dat de herberg “de Swane” heette

Zoals u misschien weet, hadden vroeger veel huizen karakteristieke huisnamen waarmee ze binnen de gemeenschap bekend stonden. Dankzij deze namen kon grondbezit gemakkelijk geïdentificeerd worden zonder dat daar huisnummers, een kadaster of een landmeterskaart voor nodig was. Zo waren er in middeleeuws Antwerpen huizen die de Luijaert, de Conte (= kont), dOorcussen en de Moriaen (= vreemdeling met donkere huid) heetten, en in middeleeuws Bergen op Zoom huizen met namen zoals tWildewijf, dVierheemskinderen, dBlaeuwenhont en de Drinckaluyt (= drink op!). Dit gebruik om naar huizen te verwijzen met hun karakteristieke huisnaam bleef ook in de eeuwen daarna in gebruik. Hier kunt u bijvoorbeeld een overzicht vinden van de historische huisnamen van Amsterdam in de periode 1500 tot 1850.

Benoemingsmotief

Het benoemingsmotief voor deze huisnamen hing vaak samen met de uithangborden die aan de huizen hingen of afbeeldingen die op de gevel waren geschilderd. Zo zal een middeleeuws huis dat “dBlaeuwenhont” werd genoemd waarschijnlijk een uithangbord of gevelornament met een blauw geschilderde hond hebben gehad. In sommige gevallen lijkt de naam echter afgeleid te zijn van de naam of bijnaam van de bewoner. Dit zou namen zoals de Luijaert of de Conte kunnen verklaren. Tot slot kan nog opgemerkt worden dat in zeldzame gevallen deze oude huisnamen zelfs tot in de moderne tijd bewaard gebleven zijn, vaak doordat het bijbehorende gevelornament ook de tand des tijds doorstaan heeft.

Huisnamen in de dorpen

Maar wat misschien minder bekend is, is dat zulke huisnamen niet alleen in middeleeuwse steden te vinden waren, maar ook in kleine dorpen. Deze dorpse huisnamen zijn vaak minder goed in kaart gebracht en hebben zelden de tijdsprong van middeleeuwen naar moderne tijd overleefd. Dat is te verklaren doordat in de dorpen veel van de middeleeuwse huizen van hout waren gemaakt. De kans is dan groot dat deze huizen op enig moment herbouwd moesten worden waarna een oude gevelnaam niet werd voortgezet. De verstening van de dorpen in de achttiende en negentiende eeuw zal eveneens tot hernoeming van veel oude huispercelen hebben geleid.

Wouw

Als bijvangst van mijn onderzoek naar de middeleeuwse geschiedenis van het land van Bergen op Zoom en Breda heb ik afgelopen jaar een vrij volledig overzicht kunnen maken van de huizen die aan het marktplein van het West-Brabantse dorp Wouw stonden. Dit overzicht geeft een beeld van de dorpskom voordat het dorp in de jaren 1580 door de oorlogshandelingen van de Tachtigjarige Oorlog verwoest werd. In een heemkundig artikeltje dat in de zomer verschijnen zal, heb ik de middeleeuwse huisnamen van Wouw verzameld en in kaart gebracht. In deze bijdrage wil ik alleen kort even toelichten wat mij opviel aan deze namen en wat een dergelijk onderzoekje op microniveau ons kan vertellen over de continuïteit van huisnaamgeving op het platteland.

plattegrond Wouw omstreeks 2020. Bron: Open Streetview

Bronnen

Voor het overzicht van de Wouwse huisnamen heb ik gebruik gemaakt van verscheidene bronnen: de meeste huisnamen komen uit twee Wouwse belastingregisters die respectievelijk in het jaar 1560 en 1574 ontstaan zijn. De informatie uit deze registers kan aangevuld worden met behulp van oudere archiefstukken; vijftiende-eeuwse schepenverklaringen (1400-1515) die in het Felix Archief te Antwerpen bewaard worden. Ik heb de huisnamen en dorpspercelen ten slotte vergeleken met de percelen die in de Wouwse registers van 1609 worden genoemd. Zo krijgen we een idee van wat de “nieuwbouw” tussen 1500 en 1600 was.

Wouwse middeleeuwse huisnamen

Op het hieronder afgebeelde kaartje vindt u een overzicht van de huisnamen die in de vijftiende en zestiende eeuw in de Wouwse dorpskom in gebruik waren en een lokalisering op basis van de historische perceelbeschrijvingen.


bron: Kerkhof 2022

Sommige van deze namen zijn geen echte huisnamen maar namen die verwijzen naar de functie van een gebouw. Zo is een “vierschaar” een soort van gemeentehuis waar het dorpsgerecht zitting had, een “duifhuis” een woonstede met duiventoren en “de doelen” een oefenterrein waar de schutterij het schieten met de handboog oefende. Andere namen zoals tHert, dHaen en dVos hebben zonder twijfel wel met de gevelversiering te maken.

Antwerpen

Wat mij verder opviel is dat een deel van deze huisnamen ook in Antwerpen te vinden is. Zo waren er in middeleeuws Antwerpen ook huizen die dLeeuw, de Valck en de Vos heetten. Het is goed mogelijk dat dat met de Antwerpse grondeigenaren te maken heeft die veel van de dorpspercelen in eigendom hielden en aan Wouwse dorpelingen verhuurden. Een bijzonder geval is het huis dat de Bargie wordt genoemd. Nu was een bargie (spreek uit bardzjie, vergelijk Engels barge) een plat vijftiende-eeuws vrachtschip en had een vijftiende-eeuwse Antwerpenaar een Wouws dorpsperceel in onderpand gegeven voor de financiering van de bouw van zo’n vrachtschip. Het is waarschijnlijk dat deze omstandigheden verklaren waarom dit huis aan de Wouwse markt de naam Bargie droeg.

Oorlog

In 1581 werd het dorp door het oorlogsgeweld van de Tachtigjarige Oorlog verwoest en hebben veel van de dorpelingen de wijk moeten nemen. Volgens de overlevering zijn ze in 1591 onder begeleiding van hun pastoor Filip Meynaerts weer naar hun woonplaatsen teruggekeerd. Ondanks het feit dat veel van de huizen herbouwd moesten worden, is verrassend genoeg een deel van de huisnamen onveranderd gebleven. Wel kwamen er nieuwe huisnamen bij aangezien de westzijde van de “plaetse” (de markt) nu ook met kleinere huizen bebouwd werd. Mogelijk gaat het hier oorspronkelijk om noodwoningen – gebouwd op grond van de Markies van Bergen en het klooster Sint-Bernaerd te Hemiksem- die na de herbouw van de oudere huizen aan de oostzijde van de markt in gebruik bleef.

Continuïteit

In de eeuwen die volgden, bleven de huisnamen in de Wouwse dorpskom redelijk stabiel. Wanneer we de namen uit het belastingregister van 1609 vergelijken met die uit een register van 1748 zijn zeker zes van de namen nog in gebruik. Wel zijn er in de tussentijd opnieuw huizen bijgekomen. Zo waren er in 1748 twee huizen in Wouw die de naam “de Swaen” droegen, een herbergnaam die ook elders op het Brabantse platteland veelvuldig voorkomt. De influx van nieuwe naamgeving houdt mogelijk verband met de verstening van de achttiende eeuw, een ontwikkeling waarin de oudere houten bebouwing vervangen werd door bakstenen diepe huizen die dicht op de straat waren gebouwd. De huisnaam de Bargie die al voor 1560 in gebruik was, werd tijdens dit proces vervangen door de huisnaam “de Kroon” die nog steeds in de Wouwse volksmond voortleeft.

huis “de Kroon” (logement) op een foto van vóór 1909

De naam “de Bargie” werd echter niet vergeten want het perceel bouwland dat achter het dorpsperceel lag bleef tot in de twintigste eeuw de naam “Bargie” dragen. Hetzelfde geldt voor de middeleeuwse naam “duifhuis” en ondanks dat er toen al lang geen “duifhuis” meer was, kende men nog wel de daar achter gelegen “Duifhuisheining”. Tot slot kan nog opgemerkt worden dat de Wouwenaren bij de bouw van een Wouws buurthuis omstreek 1960 opnieuw voor de naam “Bargie” kozen. Zo was de middeleeuwse naam een opvallend lang leven beschoren!

Conclusie

Valt er uit deze microstudie ook iets algemeens op te maken over de historische huisnaamgeving op het Brabantse platteland? Wat mij in ieder geval opvalt is de relatieve stabiliteit van het Wouwse huisnamenbestand. Zoals eerder opgemerkt heeft een deel van deze huisnamen zelfs de verwoesting van het dorp in 1581 overleefd. Dat is opvallend en past bij het conservatieve karakter van een plattelandsgemeenschap. Toch moeten we dit conservatisme niet overdrijven. Zo kwam ik in de archiefstukken ook huisnamen tegen die aan behoorlijk wat verandering onderhevig waren: een herberg met schuur en brouwerij, gelegen aan de noordzijde van de markt tegenover de dorpsvijver werd in 1460 “Schollant” genoemd, maar een eeuw later – in 1560 – heette deze hofstede kennelijk “de Leeuw” en nog een eeuw later – in 1660 – “de Rode Leeuw”. In 1758 was deze naam dan al weer in de vergetelheid geraakt. Zo blijkt maar…Ook onze middeleeuwse voorvaderen waren weleens aan verandering toe.

Nawoord

Wellicht had de hofstede Schollant – een vorm die taalkundig terug kan gaan op Schotland – oorspronkelijk een geveldecoratie met het “wapen van Schotland”, te weten een rode leeuw op een goud veld. De naam is dan van Schotland naar (Rode) Leeuw veranderd. Ik heb deze suggestie aan Joey Spijkers te danken.

Bonje over een Brusselse bruidsschat van 1449

Inleiding

Iedereen die bekend is met mijn taalhistorisch onderzoek weet dat ik de boeren en buitenlui van de middeleeuwen vaak een stuk interessanter vind dan de burgers en adel. Dit artikeltje gaat over een archiefstuk waarin de verschillende werelden dicht bij elkaar komen; de stedelijke administratie waarin adel en burgers de inkomsten uit erfrentes en boerengrondbezit regelen.

Het document dat mijn aandacht trok, bevindt zich in de schepenregisters van de stad Leuven. In het register van 1451 vond ik een kopie van een schepenbrief waarin gesproken wordt over de afhandeling van een geschil tussen edelman Jan van der Lek en de rekenmeester van de hertog van Brabant.[i] Merkwaardigerwijze wordt in deze schepenbrief ook het dorp Wouw genoemd, het West-Brabantse dorp waar ik ben opgegroeid en waar ik meerdere naamkundige artikelen over heb gepubliceerd.[ii]

De inhoud van de brief is niet eenvoudig. In dit artikeltje wil ik daarom kort uitleggen hoe de ontzettend gecompliceerde regeling die erin beschreven wordt, in elkaar zat en waarom ik het interessant vond.

Afbeelding van aanhef schepenbrief; SAL 7345, f. 83r

Huwelijk

Adriaan van der Ee – de rekenmeester van de hertog van Brabant – was op kerstavond van 1449 in het huwelijksbootje gestapt. Hij had een goede partij gevonden in de dochter van Jan van der Lek, telg van het machtige geslacht Van der Lek-Polanen. Als bruidsschat had heer Jan aan de familie van Adriaan driehonderd “saluuten” beloofd.[iii] Daarnaast zou zijn dochter honderd Rijnse guldens jaarlijkse erfrente ontvangen. Twee jaar later was deze som echter nog steeds niet betaald zodat Adriaan in het najaar van 1451 naar Leuven trok om daar met Jan van der Lek tot een vergelijk te komen. Op de tweede oktober lieten zij door de Leuvense schepenbank hun overeenkomst bekrachtigen.

Betalingstermijn

Zij spraken af dat de driehonderd gouden “saluuten” voor twee februari betaald zouden zijn en bij uitblijven van betaling Jan van der Lek uiterlijk twee weken na het verstrijken van de betalingstermijn een waardebrief ter waarde van 250 Bourgondische “klinkers” bij Adriaan thuis in Brussel af zou leveren.[iv] Deze waardebrief was een schuldbekentenis van zijn zwager, Hendrik van Bergen, de zoon van Jan II van Glymes (de heer van Bergen op Zoom en kasteelheer van Wouw). Als garantie voor de belofte dat Hendrik de schuld in naam van Jan van der Lek zou voldoen, had Jan zijn deel in de erfrenten op enkele landgoederen in de heerlijkheid Wouw als onderpand gegeven.  

Wouw

De landgoederen waar het om ging, waren het goed Moerbeke – gelegen ten zuiden van de Heerlese buurtschap de Vijfhoek – en een landgoed op de “Zantberch” – gelegen ten zuidoosten van Kruisland – dat toentertijd in het Wouwse deel van het “gemeene lant van Wouwe en Roesendael” lag.[v] Bij uitblijven van betaling (in dit geval door Hendrik) mocht Adriaan de erfrenten op deze goederen, tot en met de waarde van driehonderd “saluuten”, te Wouw in ontvangst nemen. Enige conflicten die verder zouden ontstaan over het mogelijke verschil tussen de inkomsten uit de Wouwse goederen en de schuld zouden dan door onafhankelijke bemiddelaars voor de schepenbank van Leuven worden afgehandeld.

het middeleeuwse goed Moerbeke op de kaart van de heerlijkheid Wouw van 1758, (noord is links) ARR BoZ inv. 1347

Belofte maakt schuld

Mocht het nu voorvallen dat Hendrik van Bergen zou overlijden voordat Jan van der Lek zijn schuld had betaald, zouden beide delen in de erfrente op Moerbeke en de Zandberg (dus zowel het deel in deze inkomsten van Jan van der Lek als het deel van Hendrik van Bergen) aan Adriaan toevallen. Daarvoor moest hij wel eerst samen met zijn vrouw Cornelia naar het dorp Wouw toegaan om daar voor de vierschaar en het landrecht van Wouw gevestigd te worden als eigenaar van de grond.

De lezer zou zo de indruk krijgen dat deze zaak geheel dichtgetimmerd is. Toch blijkt dat niet zo te zijn want pas in 1512 slaagde de kleinzoon van Jan van der Lek erin de schuld van zijn grootvader aan Adriaan geheel te betalen.[vi] Of Adriaan en zijn vrouw naar aanleiding van deze zaak op enig punt toch nog naar Wouw zijn gereisd, heb ik niet vast kunnen stellen. Het lijkt mij echter wel waarschijnlijk gezien de Wouwse goederen de belangrijkste garantie waren totdat de schuld geheel voldaan was.

Conclusie

Kortom: we mogen concluderen dat Jan van der Lek zich diep in de schulden had gestoken voor het huwelijk van zijn dochter Cornelia. Wellicht wilde Jan zo invloed verwerven aan het hof van de hertog van Brabant. Ook kunnen we vaststellen dat Adriaan van der Ee – als hoveling van bescheiden afkomst – belangrijk genoeg was om de edelman tot betaling te dwingen. Dat daar de jaarlijkse erfrenten van het Wouwse grondbezit mee gemoeid waren hoeft niet te verbazen, want het was een belangrijke bron van inkomsten in het land van Bergen op Zoom. Zo kon het voorvallen dat op een rechtszitting in de Brabantse “hoofdstad” Leuven, een hoge edelman zoals Jan van der Lek en een rijke patriciër zoals Adriaan van der Ee, inkomsten uit Wouws boerenland bespraken.


[i] Het schepenregister geeft “Adriaen van der Ede” met hypercorrecte <d> als spelling.

[ii] SAL (= Schepenarchief Leuven) 7345, f. 83r-84v. Hier gedigitaliseerd.

[iii] Het geldbedrag in “saluuten” staat in de tekst gewaardeerd op vierentwintig en een halve stuiver (vermoedelijk Brabantse grote) per goudstuk.

[iv] Het geldbedrag in “clinckaerts” staat in de tekst gewaardeerd op veertien stuivers per goudstuk.

[v] J.B. van Loon. (1964). “Perceel en terreinnamen in het zuidelijk deel van Kruisland”. Jaarboek Ghulden Roos 24, 79-80.

[vi] GA Breda (= Gemeentearchief Breda), inv.nr. 420, fol. 28v, d.d. 16-6-1512.

De boer en zijn moer in de Brabantse middeleeuwen

In deze moeilijke tijden helpt het mij om afleiding te zoeken in het onderzoek. Af en toe kom ik dingen tegen die een glimlach op mijn gezicht toveren. Zo vond ik gisteren een antwoord op een onderzoeksvraag waar ik al maanden op zat te puzzelen en vandaag kwam ik de volgende totaal niet daaraan verwante wetenswaardigheid tegen die ik u niet wilde onthouden.

Om het verhaal voldoende op waarde te schatten, moeten we terug naar een blogartikeltje dat ik ongeveer een jaar geleden schreef; het ging over een Brabantse boerin die in een middeleeuws belastingregister van omstreeks 1424 regelmatig voorkwam en Ymme die Lems heette; deze vrouw bezat landgoederen tussen Wouw en Roosendaal, voornamelijk in de buurt van de gehuchten Spellestraat, de Triest en Vroenhout, straatgehuchten die elk uit ongeveer een twintigtal grote boerderijen bestonden.1

Ymme die Lems in het register van 1424

Wat ik interessant vond is dat de zes kinderen van Ymme die Lems in datzelfde belastingregister niet allemaal vermeld staan met een afstammingstoenaam die naar de vader verwees (een zogeheten patroniem) maar ook met een toenaam die naar de moeder verwees (een metroniem dus); zo staat zoon Godschalk in het belastingregister van 1424 opgetekend als Godscalc Ymme die Lems f (= filius wat zoon betekent). Let op! In 1424 leefde haar man Adde uten Dale gewoon nog dus Ymme was geen weduwe (dat zou immers een andere verklaring zijn voor het voorkomen van een metroniem).

Godschalk Ymme Lems in het register van 1424

Wat mij betreft is dat een aanwijzing dat deze Ymme een belangrijke rol in haar gemeenschap speelde; het zou bijvoorbeeld kunnen dat ze van een betere afkomst was dan haar echtgenoot en daarom ook meer land bezat. Het feit dat de kinderen vermeld worden met de naam van hun moeder zou dan de lokale reputatie van deze vrouw en de machtsverhoudingen binnen de gemeenschap weergeven.

Onlangs was ik een belastingregister uit 1471 aan het doornemen en – wie schetst mijn verbazing – daar vond ik dezelfde Godschalk, zoon van Ymme, terug, bijna een halve eeuw na zijn eerste ‘optreden’ in het register van 1424. Ervan uitgaande dat Godschalk pas cijnsplichtig was nadat hij bij zijn huwelijk een eigen stuk grond kreeg toegewezen en hij pas toen in het register van 1424 vermeld kon staan moet hij omstreeks 1471 toch redelijk op leeftijd geweest zijn (wellicht rond de 70 jaar oud?). Kennelijk was Godschalk op deze vrij bejaarde leeftijd nog steeds gekend als “de knul van Ymme Lemsdochter” want hij staat in het register van 1471 opgetekend als godscalck ymme lems die samen met een zekere “hein de vissche(re?)” drie Vlaamse penningen betaald heeft.2 En ja, dat deze zeventig jaar oude boer met de naam van zijn moeder vermeld stond, vond ik toch enigszins grappig.

Godschalk Ymme Lems in het register van 1471

Voetnoten

1 Aan de kant van de weg stonden de grote boerderijen en aan de akker bevonden zich dan weer tientallen kleinere boerderijtjes waar de pachters woonden. Zo waren in deze drie buurtschappen in de vijftiende eeuw meerdere honderden mensen woonachtig.

2 Opvallend is dat Godschalk volgens het register van 1471 kennelijk toen nog de enige levende zoon van Ymme die Lems was.

Bibliografie

AAR BoZ inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 15e eeuw (gedateerd op 1424 in Kerkhof 2020)

AAR BoZ inv. 1349, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Roosendaal, Kruisland en Langendijk, 1471.

Kerkhof, P.A. (2020). “Saer, Saert; een Zuid-Nederlandse veldnaam van oznekere oorsprong.” Noordbrabants Historisch Jaarboek 37, 66-84.

De middeleeuwse veerdienst van Oudenbosch naar Dordrecht

In 1480 werd een ordonnantie tussen de heer van Bergen op Zoom en de stad Dordrecht opgesteld over de veerdienst tussen Oudenbosch en Dordrecht. Het archiefstuk geeft een mooi inkijkje in hoe deze middeleeuwse vervoersdienst behoorde te functioneren. Je zou het kunnen vergelijken met het reglement voor een train of tramdienst.

Kaart waterlopen ca. 1500, landschapsreconstructie volgens Vos e.a. 2018

Route

Welke route de veerboot in de vijftiende eeuw precies nam wordt in dit archiefstuk niet toegelicht. Ik vermoed dat men via het riviertje de Mooiekene naar het Hollands Diep voer. Volgens zestiende-eeuwse kaarten heetten de daar gelegen vaargeulen toentertijd Buttervliet en Wijvekene (de naam Hollands Diep komt pas voor het eerst in de zeventiende eeuw voor).

Kaart van den verdronken Zuid-Hollandse Waard 1560 met Dordrecht linksboven

Inhoud

Hieronder volgt een samenvatting van de bepalingen vertaald naar het Modern Nederlands. Voor de oorspronkelijke tekst, zie de bronnenuitgave van Moll (1916: 124-126).

De veerman dient met een goede gezel en een goed schip de overtocht te maken.

Een overtocht kost tien stuivers, of je nu alleen komt of met een groep van tien.

Iedere persoon meer dan tien moet een stuiver betalen.

Er mogen niet meer dan dertien personen in één boot.

Arme mensen en kinderen jonger dan twaalf reizen voor half geld.

De veerman moet als het tij opkomt voordat de veerboot afvaart met een klepper langs alle herbergen van Oudenbosch gaan en het aanstaande vertrek van de veerboot aankondigen door “Tordrecht, Tordrecht” te roepen. In donker weer moet hij deze rondgang met een lantaarn in de hand doen.

Hetzelfde moet de veerman doen in Dordrecht.

Men mag alleen mensen afzetten in Dordrecht en Oudenbosch en dus niet halverwege tenzij het om ridders of bodes van de landsheer gaat.

De veerman mag gebruik maken van de havens van Oudenbosch en Dordrecht.

De veerman zal betrouwbaar en rustig zijn werk doen zodat de reizende kooplieden daar geen last van ondervinden.

De veerman mag niet zonder reden onbeleefd zijn tegen de passagiers.

Tijdens de jaarmarkten zullen alle veerboten tegelijkertijd varen om zoveel mogelijk mensen over te kunnen zetten.

Als de veerman af wil varen en er komt nog iemand aan die een teken geeft dat hij mee wil moet de veerman op deze persoon wachten tenzij er een andere veerboot klaarligt om deze persoon mee te nemen.

Niemand anders dan de voorschreven veermannen mogen deze veerdienst bedienen.

De heer van Bergen en de stad van Dordrecht beloven elkaar dat dit het definitieve document is voor de regeling van de veerdiensten. Men mag niet eenzijdig veranderingen aanbrengen. Dit op een boete van veertien schellingen Vlaamse groten.

Bootjes op de Brabantse binnenwateren op de Scheldekaart van 1505

bibliografie

Moll, W. (1916). ‘Middeleeuwsche rechtsbronnen van het platteland der Heerlijkheid Bergen op Zoom’. in: Verslagen en mededeelingen van de vereniging tot de uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, 7e dl. no. 1, blz. 124-126.

Vos, P., M. van der Meulen, H. Weerts en J. Bazelmans (2018). Atlas van Nederland in het Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam (Prometheus).  

Het middeleeuwse wetboek van een West-Brabants dorp

De dorpskeuren van Wouw van 1500

In dit artikel geef ik een vertaling in Modern Nederlands van het middeleeuwse wetboek van het West-Brabantse dorp Wouw. Op deze manier wil ik de lezer laten zien hoe rechtsbronnen een mooi venster op het alledaagse leven in een middeleeuwse plattelandsgemeenschap bieden. Soortgelijke bronnen zijn in veel steden (en sommige dorpen) in Nederland en Vlaanderen bewaard gebleven. Wilt u meteen door naar de vertaling, klik dan hier. Lees anders gerust door voor een inleiding op het middeleeuwse dorp, de historische bron en de middeleeuwse rechtspraktijk.


Inleiding

In de vijftiende eeuw maakte het West-Brabantse dorp Wouw een periode van relatieve welvaart mee. Het was rustig in het land van Bergen op Zoom; de heer van Bergen liet zijn Wouwse kasteel, toentertijd “thof van Wouw” geheten, uitbouwen tot modern militair steunpunt en comfortabele woning. Ook de religieuze topografie van de heerlijkheid werd in deze eeuw uitgebreid: stenen kapellen verrezen in de Wouwse gehuchten Zaafsel, Vinkenbroek en Vroenhout en memoriekruizen bij de Hoge Braak en de Vroenhoutseweg.

kasteel van Wouw opgenomen in een schets van Hans Bol uit 1579

Wat betreft de omvang van de bebouwing was het middeleeuwse dorp op zijn pre-industriële hoogtepunt. De dorpskom bestond in deze periode uit het ommuurde kerkhof met de parochiekerk, daarnaast de woning van de pastoor met bijbehorende tuin en boomgaard, het marktplein met waterput en drenk en enkele tientallen huizen ten oosten van het plein en aan de doorlopende steenweg. Niet ver van de dorpskom lagen dan weer enkele grote hofstedes zoals de Bulk-hoeve, de hoeve Smallebeeke en het stenen huis te Spellestraat.

pre-kadastrale kaart van H. Adan van Wouw uit 1758

De bekroning van de Wouwse vijftiende-eeuwse welvaart was zonder twijfel het besluit om de parochiekerk op grootse wijze uit te breiden. Tussen 1480 en 1520 verrees een gigantische kruisbasiliek in Kempense stijl met hoge bakstenen toren die de oudere kerk verving die daar mogelijk al eeuwen stond. Kortom: het moet de Wouwse parochianen in de late vijftiende eeuw zeker voor de wind zijn gegaan.


Gebrek aan bronnen

Maar deze welvaart zou niet aanhouden. In de zestiende eeuw werd de streek geteisterd door de pest en de oorlogshandelingen van de Tachtigjarige oorlog. In de jaren 1580 sloeg de bevolking op de vlucht en stond het dorp vele jaren leeg. Mede hierdoor is er weinig middeleeuwse administratie uit Wouw bewaard gebleven: slechts één schepenprotocol uit de jaren 1507-1511 en een schepenbrief uit 1483.[1] Uit een Bergen-op-Zooms belastingregister van 1424 zijn ook nog wat gegevens te putten maar de meeste hiervan hebben betrekking op het buitengebied en niet op de dorpskom.[2]

Aanvullende informatie bieden de Antwerpse schepenregisters waarin rijke Antwerpenaren hun Wouwse bezittingen lieten registreren. Zodoende weten we dat zich in het dorp een brouwerij bevond die ‘Scholland’ heette en twee herbergen stonden met de namen ‘de Vos’ en ‘de Leeuw’. Herberg ‘de Vos’ stond ten oosten van de markt aan de steenweg (op de plek van het Chinese restaurant) en herberg ‘de Leeuw’ bij het ommuurde kerkhof (op de plek van de nieuwe pastorie).

Ook staan in de Antwerpse schepenaantekeningen tientallen Wouwse dorpspercelen met hun namen en perceelafmetingen genoteerd. Deze informatie kan gedeeltelijk aangevuld worden aan de hand van een schotboek van omstreeks 1560.[3] Door te puzzelen met deze kleine brokjes informatie kunnen we ons toch een beeld vormen van de bebouwing in en rondom de vijftiende-eeuwse dorpskom.


De dorpskeuren van het land van Bergen

De Wouwse dorpskeuren laten ons weer een andere kant van het middeleeuwse dorp zien. De heer van Bergen op Zoom liet in het jaar 1500 deze dorpskeuren in een officiële brief vastleggen. Dat deed hij niet alleen voor Wouw maar ook voor de heerlijkheden Hildernisse, Woensdrecht, Putte, Ossendrecht, Moerstraten en Borgvliet.

De Wouwse dorpskeuren zijn opgetekend door de dienstdoende secretaris Goort Anthonissen, klerk van de Bergse raad en rekenkamer van 1485 tot 1507. Doordat de Wouwse keuren vaak woordelijk overeenkomen met de dorpskeuren van Borgvliet en Hildernisse (historisch dorpen ten zuiden van Bergen op Zoom) is het waarschijnlijk dat de drie brieven kort na elkaar ontstaan zijn. De originele Wouwse brief is jammer genoeg niet bewaard gebleven. Mogelijk is dit document omstreeks 1514 in een brand op de Wouwse vierschaar verloren gegaan.[4] Gelukkig stond de inhoud van deze brief ook in het ‘principale bruecboec’ (= algemene boetenboek) van Wouw geschreven zodat omstreeks 1522 de Wouwse rentmeester Erasmus Govaert Schuijten een kopie van de tekst kon maken.

Zoals boven vermeld, vertonen de Wouwse dorpskeuren een grote affiniteit met andere dorpskeuren uit het land van Bergen. Verrassend is echter dat de boetelijst in de dorpskeuren van Borgvliet en Hildernisse een stuk uitgebreider zijn dan hun Wouwse tegenhanger. Het is niet helemaal duidelijk hoe we dit moeten verklaren. Het is mogelijk dat Erasmus Govaert Schuijten de tekst van de Wouwse brief heeft ingekort maar het is wellicht waarschijnlijker dat voor Wouw een minder uitgebreide boetelijst was voorzien om zodoende niet teveel afbreuk te doen aan het gezag van de Wouwse schepenbank. Uit de kopie van Erasmus wordt duidelijk dat Wouw al geruime tijd vóór 1500 een eigen rechtsadministratie bijhield waarin een deel van het plaatselijke gewoonterecht stond vastgelegd.


Een nieuwe uitgave

De tekst van de brief met de Wouwse dorpskeuren is in 1916 door W. Moll uitgegeven in het mededelingentijdschrift van de “Vereniging tot de uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht”. In deze editie staan de dorpskeuren van meerdere heerlijkheden van het platteland van Bergen op Zoom afgedrukt. Jammer genoeg is deze editie niet foutloos en is het meer dan honderd jaar oude mededelingentijdschrift tegenwoordig niet makkelijk te raadplegen. Daar komt bij dat de laat-vijftiende-eeuwse taal van de tekst niet voor iedereen toegankelijk is. Daarom leek het me een goed idee om het handschrift opnieuw te transcriberen en de tekst in modern-Nederlandse vertaling aan te bieden.


Venster op een middeleeuws dorp

Het belang van deze bron voor de lokale geschiedschrijving is evident. Een bloemlezing uit de Wouwse strafbepalingen vinden we in een artikel over het middeleeuwse dorp uit 1979. In dit artikel merkt Van Ham terecht op dat de bron een prachtig inkijkje in de vijftiende-eeuwse handel en wandel van het dorp biedt. Zo bevat de tekst bepalingen over alledaagse gebeurtenissen zoals scheldpartijen en herbergruzies maar ook grove misdrijven zoals doodslag en verwondingen. Aangrijpende materie dus.


Herbergruzie, Gerard ter Borch 1675

Laat-middeleeuws recht

Tot slot nog enkele woorden over de rechtsgang. Recht werd gesproken in de vierschaar op het marktplein, aanvankelijk in de open lucht, later in een “dinghuys” (voor het eerst genoemd in 1525). De rechtbank bestond uit het college van schout en schepenen met een dienstdoende klerk die de getuigenissen en gepasseerde aktes registreerde.

Uit het enige overgebleven Wouwse schepenprotocol (uit de jaren 1507-1511) leren we dat het merendeel van de rechtszittingen over verpachtingen, erfenissen en onroerendgoedtransacties ging. Toch kwamen van tijd tot tijd ook geweldsdelicten voor de rechtbank.

Zoals ik al zei, spelen deze geweldsdelicten een grote rol in de Wouwse dorpskeuren. Dat hoeft niet te verbazen want ze vormden een wezenlijk gevaar voor de stabiliteit van de dorpsgemeenschap. Een herbergruzie waar klappen vielen of steekwapens werden getrokken, kon namelijk makkelijk tot een vete escaleren. Vetes waren moeilijk te beteugelen omdat wraakneming die eerherstel tot doel had door veel leden van de dorpsgemeenschap als rechtvaardig werd gezien.

Om deze reden probeerde de lokale overheid dergelijke geweldsdelicten met hoge boetes en compensatiebedragen te ontmoedigen. De boetebedragen in de Wouwse dorpskeuren zijn gegeven in “oude schilden” en “oude groten”, rekenmunten die we geregeld in de middeleeuwse bronnen van West-Brabant tegenkomen. Het gaat hier om behoorlijke bedragen aangezien het dorpse geldverkeer meestal stuivers betrof.


Inhoud (f. 2r-5v)

Statuten en overeenkomsten, keuren en strafbepalingen opgesteld in enige artikelen zoals men ze voortaan in acht zal nemen binnen de vierschaar van Wouw en waarnaar de schout en schepenen van deze vierschaar eenieder zullen vonnissen en recht zullen spreken.

Eerst dat men vanaf nu in Wouw elke twee weken een rechtsdag zal houden die plaats zal hebben op zaterdagochtend. In de zomer zal de rechtsdag plaats hebben om acht uur en in de winter om negen uur, meer precies van Pasen tot Sint-Baafs-mis om acht uur en van Sint-Baafs-mis tot Pasen om negen uur. Op deze rechtsdag moeten de schout en schepenen in de vierschaar aanwezig zijn om de procederende partijen met een uitspraak recht en vonnis te doen zoals ook in andere plaatsen gebeurt waar men elke twee weken de rechtsdag houdt. Met dien verstande dat zij die gedaagd zijn en zich niet vertonen voordat de schepenen de zitting openen beboet zullen worden. Beide partijen, zowel de beschuldigende als de verwerende partij, moeten voor het gerecht aanwezig zijn vóór tien uur op straffe van het betalen van twee stuivers, één voor de kerk en één voor het gerecht, ter vergoeding van de gemaakte kosten.

Verder dat men niet langer dan drie jaar een bewijs-eed kan afleggen op schepenbrieven, schepenverklaringen of registers.

Verder over de bekendmaking van het verkopen van een erf, huis en hof dat het vanaf nu verplicht is om de drie bekendmakingen openbaar op gelijke wijze in de vierschaar te doen zodat de familieleden vanwege hun verwantschapsrechten de verkoop kunnen volgen als zij dat willen. De verkoper moet elke keer als hij een hof verkocht heeft naar de klerk gaan en laten registreren dat hij alle drie bekendmakingen over zijn erf, huis en hof heeft gedaan en daarvoor zal de klerk een oortstuiver krijgen.

Verder als iemand die in Wouw voor een misdrijf of een schuld veroordeeld is voor zijn straf wegvlucht en als hij in een andere plaats binnen het land van Bergen aangetroffen en aangehouden wordt…  

…is het besloten dat men hem op die plek waar men hem aantreft zal berechten op die manier zoals ook in Wouw zou zijn geschied of zoals men zou doen als men hem aantrof op de plek waar hij veroordeeld was. Zo zal men ook in Wouw die personen behandelen die in andere plaatsen van het land van Bergen veroordeeld zijn.

Verder dat er vanaf nu in Wouw een onderbreking van de rechtspraak zal zijn die half juni begint en de hele augustusmaand zal duren. In deze periode mag men niemand voor het gerecht brengen of dagvaarden.

Verder dat de getuigen en kennissen die men in de rechtbank wil horen in het openbaar voor de rechtbank hun eed zweren terwijl beide partijen aanwezig zijn. En nadat de reputatie van beide partijen gehoord is, moeten zij naar de gezworen klerk gaan en daar vooraf hun getuigenis en verklaring op laten schrijven. Aan het einde zal men deze getuigenis openbaar voorlezen voor de schepenen en dan zal de schout hun eed in herinnering roepen. Op geen andere manier zal een  verklaring en getuigenis ontvankelijk zijn voor de rechtbank. Hiervoor zal de klerk voor elke getuigenis een geldbedrag krijgen naar goeddunken van de schepenen tenzij de schepenbank van mening is dat de zaak zeer klein en niet schrijvenswaardig is; dan zal de zaak onbeschreven blijven.

Verder dat alle getuigenverklaringen en geloftes, hetzij van nalatenschappen, bemiddelingen, uitspraken, erfenissen, overdrachten, rentes, geldschulden of wat voor zaak dan ook die voor de schepenbank gepasseerd moet worden of waar de schepenen hun oordeel over zullen uitspreken, in de eerste plaats beschreven en geregistreerd moet worden door de gezworen klerk en door niemand anders. Nadien mogen geen geloftes te boek worden gesteld. En daarvoor zal de klerk hetzelfde bedrag als loon krijgen als voor gelijke zaken van oudsher gewoonlijk was.

Hierna volgen de vergrijpen en geldstraffen

  1. Wie een ander met een dolk, met een mes of met een piek steekt, die verbeurt daarvoor een hand of tien oude schilden.
  2. Verder, wie een ander een dergelijke houw geeft of slaat met enigerlei wapen of wat dan ook zodat de botten uitsteken of er verminking is, die verbeurt zeven en een halve oude schilden.
  3. Verder voor het trekken van een mes; drie oude schilden.
  4. Verder voor het ten aanval richten van een piek of een vork met kwade wil of een ander dergelijk wapen, verbeurt drie oude schilden.
  5. Verder voor wie een ander laat bloeden met behulp van een stok waaraan ijzer is bevestigd; twee oude schilden.
  6. Verder voor het spannen van een boog; twee oude schilden.
  7. Verder voor wie ook een pijl op de boog heeft gelegd; drie oude schilden.
  8. Verder voor als er geschoten is met een boog maar niet geraakt is; vijf oude schilden.
  9. En als men geraakt heeft zodat het bloedt, verbeurt hij een hand of tien oude schilden.
  10. Verder voor als er een hoofdwond geslagen is waar geen beenderen uitsteken met behulp van een hamer of een geslepen wapen; drie oude schilden.
  11. En als er een hoofdwond geslagen is met een stok of een houten wapen zonder ijzer; één oude schild.
  12. Verder voor het tegenspreken van een schepen; vier oude schilden.
  13. Voor een vuistslag zonder verminking of bloeding; vijf oude schilden.
  14. En als het bloedt; tien oude groten.
  15. En op zelfde manier als er met een stok geslagen is zonder verminking of zonder bloed; tien oude groten.
  16. En als het bloedt; twintig oude groten.

  17. Verder voor het begaan van een onnozele geweldsdaad; twee oude schilden.
  18. Verder voor het begaan van een hoogmoedige geweldsdaad; tien oude schilden.
  19. Verder, wie de beesten van de schutter wegjaagt; tien oude schilden.
  20. Verder, wie om een erfenis een rechtszaak begint maar in het testament genoemd wordt; vier oude schilden.
  21. Verder, wie een ander mishandeld heeft in een schermutseling die wordt door de heer verplicht een wapenstilstand af te kondigen binnen vierentwintig uur, tenzij afgezien wordt van wraakneming of de verzoening is voltooid. In het geval hij niet binnen vierentwintig uur een bestand durft af te kondigen of hij het niet doet, verbeurt hij voor elke dag dat er geen wapenstilstand is één oude schild tot die tijd dat het bestand er wel is of totdat de verzoening is voltooid. Bij het in gebreke blijven van de verdachte, te weten dat hij geen bestand heeft afgekondigd, zullen de vrienden en de verwanten van de misdadiger de wapenstilstand mogen afdwingen. Als het bestand er is, zal het zes weken duren. Aan het einde van de zes weken moeten de beide partijen opnieuw bij elkaar komen om het bestand te hernieuwen en het bestand zal opnieuw zes weken duren. En op deze manier elke keer weer zes weken wapenstilstand tot de verzoening tot stand is gekomen op het verbeuren van de voornoemde geldboete….


    …en als de verzoening gemaakt wordt moeten beide partijen bij de schout en schepenen komen en de verzoening bekend maken met de bedoeling dat de schout en schepenen het bestand opheffen. De schout moet dit in de naam van de landsheer en volgens het recht van de landsheer doen. De klerk zal dat bijhouden en iedere keer een halve stuiver krijgen van de zijde van de misdadiger.
  22. Verder voor wie een wapenstilstand driemaal weigert en hij daar met getuigen toe is opgedragen, die zal verbeuren tien oude schilden.
  23. En als hij volhoudt in de weigering geen wapenstilstand te willen dan kan de landsheer hem gevangen nemen en gevangen houden tot die tijd tot dat het bestand gegeven zou zijn en hij tien oude schilden heeft betaald en de vijandschap zal niettemin als nog in alle manieren beëindigd zijn alsof het bestand afgekondigd zou zijn.
  24. Verder wie in eigen persoon een wapenstilstand verleent en datzelfde bestand breekt en opnieuw wraak neemt terwijl hij goed weet dat er een bestand van kracht is, die verbeurt lijf en goed.
  25. Verder voor doodslag, moorddadige brandstichting, verkrachting van vrouwen en dergelijke zaken; lijf en goed.
  26. Verder wie een huis of erf verkoopt of enige rente schenkt maar de lasten verzwijgt; tien oude schilden.

  27. Verder als enige vrouwen in het openbaar naar elkaar hebben geschreeuwd en elkaar hoer of dievegge of andere woorden van die strekking hebben genoemd, die moeten, langs dezelfde route waarlangs de schout en schepenen de inspectie van wegen en wateren doen, de boetesteen ronddragen of verbeuren anders één oude schild.
  28. Verder wie overdag huisvredebreuk begaat; twintig oude schilden.
  29. En als hij het ’s nachts doet, dat wil zeggen voor de zon opkomt en nadat de zon is ondergegaan, die verbeurt een hand of zestig oude schilden.
  30. Verder wie iemand met een kwade wil uitdaagt om zijn eigen huis te verlaten om zodoende met hem te kunnen vechten verbeurt vijf oude schilden als het voorval overdag plaats heeft.
  31. En ‘s nachts tien oude schilden.
  32. En als degene die uitgedaagd zou zijn naar buiten komt en bovendien op zo’n manier dat hij klaar voor de strijd is, zal hij verbeuren één oude schild.
  33. En als zij allebei gewond raken zo zullen zij allebei de boete betalen die voor deze verwonding geldt, bovenop de voornoemde boete.
  34. Verder, wie in een herberg gaat drinken en weggaat zonder te betalen en de waard of waardin daar over geklaagd hebben, die zal verbeuren aan de heer één oude schild.
  35. En de heer zal aan de waard of waardin het verschuldigde bedrag doen toekomen door het van de desbetreffende persoon in beslag te nemen en hem daarvoor gevangen te zetten.
  36. Verder van wie vastgesteld wordt dat hij een ‘brandereel’ (wapen met loden bal) bij zich draagt of een ander dergelijk moordwapen…


    …van wat voor materiaal of soort dan ook, die zal verbeuren tien oude schilden.
  37. Verder voor wie in een ruzie of gevecht één van de voornoemde wapens naar iemand anders gooit maar hem niet raakt, die verbeurt vijftien oude schilden.
  38. En als hij iemand, zoals boven reeds gesteld is, wel raakt maar diegene daar niet aan stierf, verbeurt hij een hand of twintig oude schilden.
  39. Verder wie hout snoeit van iemands groeiende eikenboom zal hij drie oude schild verbeuren voor elk stuk hout en van dat bedrag zal degene die aangifte heeft gedaan een vierde hebben.
  40. Verder wie hout snoeit van een ander soort groeiende boom, niet zijnde een eikenboom, wat voor soort dan ook, die zal twee oude schild verbeuren voor elk stuk hout en degene die aangifte heeft gedaan zal een vierde hebben.
  41. Als iemand aangetroffen wordt in iemand anders’ bosschage of bos en daar de volgende dingen gedaan heeft, te weten het snijden van bezemhout of het snijden van hout van gevelde bomen, evenals het zelf snoeien van bomen voor het gebruik van meitakken of andere takken, van wat voor hout dan ook. Hetzelfde geldt voor het leegplukken van iemands bomen en voor het nemen van rapen, appelen, fruit, peulen, erwten of soortgelijke vruchten. Wie één van deze dingen gedaan heeft, zal verbeuren één oude schild en zal bovendien altijd de schade aan de eigenaar moeten betalen. Van dit bedrag krijgt degene die aangifte heeft gedaan een vierde.

  42. Verder wie hazen en konijn vangt, hetzij met honden, hetzij met fretten, hetzij met netten, die zal verbeuren volgens de oude bepalingen, die in vroegere tijden gemaakt en uitgevaardigd zijn, het boetebedrag dat daar aangegeven en toegelicht staat.
  43. Verder in het geval dat er vergrijpen of rechtsfeiten binnen de voornoemde vierschaar plaatsvinden waarvan de strafbepaling niet boven verklaard staat, zullen de schepenen oordelen en corrigeren aan de hand van de voornoemde stukken of naar hoe zij menen dat het juridisch volgens de voornoemde stukken zou moeten gebeuren.

Aldus opgemaakt en gesloten op de negende dag van februari in het jaar van onze heer 1499 volgens het gebruik van het hof van Brabant, ondertekend door Goort Anthonis.

Deze kopie is gemaakt uit het principale vergrijpbroek en de strafbepalingen komen uit dat boek en zijn daar op deze manier aangetroffen door mij meester Erasmus Goort Schuiten

Dankbetuiging

Dank aan Joey Spijkers voor paleografische ondersteuning.

Bibliografie

ARAA = Ancien Régime Archief van de stad Antwerpen, Schepenregisters, inv. SR (= Schepenregister) 31, Schepenregister 1424.

ARR BoZ (= Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom), inv. 432, “Keuren”, ordonnanties regelende het bestuur en de rechtspraak in Borgvliet, 15e eeuw.

ARR BoZ, inv. 1338, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw, met de gehuchten onder Roosendaal, Kruisland en Langendijk.

ARR Boz, inv. 1342, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw.

AW = Archief van het dorp Wouw, inv. 1584, Schepenbrief van Jan Thonissen, Antonius Joossen, Jan Willems en Wouter Clais, schepenen van Wouw, waarbij Cornelis Sitters op Spuijtendonck en Margriete, zijn vrouw, voor de Armen van Wouw een erfrente van twee veertelen rogge vestigen op enige percelen onder Zaafsel, 1483.

Bakx, R., G. Haast, R. Hermans, K. Hoendervangers. (2012). Het kasteel van Wouw. Gemeentearchief Roosendaal, Roosendaal.

Van Ham, W.A. (1979). ‘Dorp en dorpsleven in middeleeuws Wouw’. In: De Heren XVII van Nassau Brabant; publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant”, 315-336.

Moll, W. (1916). ‘Middeleeuwsche rechtsbronnen van het platteland der Heerlijkheid Bergen op Zoom’. in: Verslagen en mededeelingen van de vereniging tot de uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, 7e dl. no. 1, blz. 11-150.

RAW = Rechterlijk archief Wouw, inv. 1, Schepenprotocol 1507 (1 jan)-1511 (9 oktober).


Voetnoten

[1] RAW inv. 1 & AW inv. 1584.

[2] ARR BoZ inv. 1338. Deze bron bevat duizenden namen van vijftiende-eeuwse Wouwenaren maar biedt geen beschrijving van het middeleeuwse dorp. Slechts zelden komen we in het register perceelafmetingen en perceelsnamen tegen.

[3] ARR BoZ, inv. 1342. Dit schotboek is vermoedelijk meegenomen door de op de vlucht geslagen schepenen en bestaat uit een ongebonden legger met losse papieren bladen vol belastingafdrachten.

[4] Dankzij een Antwerpse schepenaantekening weten we dat rond dit jaar een gedeelte van de Wouwse administratie in “de brant tot Wouwe” verloren zijn gegaan. In deze aantekening wordt vermeld dat de schout van Wouw, Symoen Jansz. alias de Sluijter, in 1514 in Antwerpen kopieën van schepenbrieven mb.t. Wouwse transacties liet maken (ARR, inv. SR 31, f. 478v).

Processies en boete doen in middeleeuws Brabant

Inkijkje in een middeleeuws dorp

Afgelopen jaar ben ik tijdens mijn onderzoek in de Antwerpse en Bergen-op-Zoomse archivalia een aantal keren verwijzingen naar de middeleeuwse kapelletjes en gebedsplaatsen rondom het West-Brabantse dorp Wouw tegengekomen. Alhoewel het hier lokale geschiedenis betreft, bieden deze verwijzingen toch een bijzonder inkijkje in het middeleeuwse dorpsleven van een gewone boerengemeenschap. Dit komt doordat veldkapelletjes zelden in middeleeuwse bronnen worden genoemd en we de religieuze topografie van een middeleeuwse plattelandsparochie dus uit indirecte puzzelstukjes moeten reconstrueren.[1] In dit artikeltje wil ik twee van dit soort puzzelstukjes (afkomstig uit een vroeg-zestiende-eeuws schepenprotocol) presenteren, toelichten en vertalen.[2]

ter oriëntatie, hier een kaartje dat laat zien waar Wouw eigenlijk ligt

Schepenprotocol

Het Wouwse schepenprotocol van 1507-1511 bevat aantekeningen van de schepenbank van Wouw over de rechtspraak en de overdracht van onroerend goed in de heerlijkheid Wouw.[3] De aantekeningen over de rechtspraak zijn natuurlijk het spannendst. Zo lezen we op de eerste pagina van het protocol:

op de negende dag van 1511 zo beloofde Willem Simonssen te betalen aan de schout negen oude schilden ten derde rekening om die reden dat Danckaert zijn zoon een zekere Koeman de Haas met een kan heeft geslagen en ons (de schepenbank) de vrede heeft betaald.”[4]

Hier hebben we dus te maken met de nasleep van een kroegruzie waarbij het tot een handgemeen was gekomen. In de meeste gevallen gaan de schepenbrieven echter om verpachtingen, schuldbekentenissen en verervingskwesties. Dergelijke aantekeningen zijn een stuk minder aangrijpend dan de voornoemde knokpartij van 1511 maar bevatten middeleeuwse veldnamen en gebiedsnamen die hoognodig eens verzameld moeten worden. Om deze reden is een integrale uitgave van deze oudste Wouwse bron zeker een wetenschappelijk desideratum.[5]

band van RAW inv. 1, Wouws Schepenprotocol 1507-1511

De boetegang van 1508

De eerste aantekening van het protocol waarin de Wouwse veldkapellen voorkomen, betreft een belofte tot boetegang tijdens de Sint-Lenardsomgang en de Sacramentsprocessie.[6] Deze boetegangen moesten gedaan worden vanwege het niet kunnen betalen van een gerechtelijke boete en bestonden uit het barrevoets meelopen van de processie met ontbloot hoofd en een wassen paaskaars in de hand.[7] De Sint-Lenardsomgang komen we voor het eerst tegen in een Bergen-op-Zoomse rentmeesterrekening uit 1491 en vond plaats op de zondag voor Pinksteren.[8] Het was een behoorlijke wandeling van vijf kilometer waarin de schuttersgilden van Wouw, Vroenhout en Halsteren meeliepen. Tijdens deze processie werd het heilige sacrament langs de verschillende gebedsplaatsen van de parochie rondgedragen.[9] Bij de gebedsplaatsen moest de boeteling op de grond gaan liggen tot de processie gepasseerd was. Behalve de Sint-Lenardsomgang wordt in de aantekening ook de Wouwse Sacramentsomgang besproken die op de tweede donderdag na Pinksteren plaats had.

De aantekening uit het protocol, waarin de twee boetegangen beschreven worden, luidt als volgt:

Op de 15e april 1508 kwam Adriaan Nelissen als hoofdschuldenaar en Jacop Kourvoet als borgsteller voor de schepenbank en bekende om geheel en ogenblikkelijk de volgende akte gepasseerd te hebben ten overstaan van de drossaard van mijn heer van Bergen. Dit omwille van de volgende zaak dat de drossaard aanspraak maakte op tien zilvermunten ten derde rekening als schuld aan de heer.

En aangezien de drossaard vond dat er niet voldoende betaald is, zo hebben zij beloofd de paaskaars van negen pond te geven. En hij heeft verder nog beloofd dat hij zal komen op de dag van de omgang van Sint-Leonardus in zijn ondergoed en met bloot hoofd en met bloten voeten en hij heeft beloofd dat hij zal liggen op zijn tocht met een wassen kaars in zijn hand eerst op de brede brug (over het Holriet) tot het sacrament gepasseerd is en op dezelfde manier bij de kapel aan het Wouwse veld (bij Spellestraat) en op dezelfde manier bij de kapel van Vinkenbroek en op dezelfde manier bij de kapel waar Anthonis Geertsen woont en dan aan de kerkdeur.

En als het sacrament binnen is dan zal de voornoemde Adriaan binnen gaan met de kaars voor het sacrament en de heiligen die daar zijn en daar opzeggen vijf onze vaders en vijf weesgegroetjes en hetzelfde zal hij doen op de daarop volgende Sacramentsdag, met de kaars te voet het eerste stuk naar de kapel bij Anthonis Geertsen, en het tweede stuk naar (de kapel bij) de weduwe van Anthonis Joosen, en het volgende stuk bij de voornoemde kerkdeur en hij zal weer een kaars van drie pond voor het heilige sacrament zetten met vijf onze vaders en vijf weesgegroetjes of dit te vergoeden.

Dat heeft Adriaan beloofd op het verbeuren van twintig zilvermunten en Jacop Kourvoet als borgsteller en daar belooft Jacop zijn borg schadeloos te stellen.[10]

Alhoewel ook in andere bronnen naar de Wouwse Sint-Lenardsomgang verwezen wordt, biedt deze aantekening ons toch waardevolle nieuwe gegevens.[11] Zo leren we dat de Sint-Lenardsomgang met de klok mee rond de oude Kerkhoven-akker (de latere Omgangsakker) leidde en de eerste stop de brede brug over het Holriet was. Vermoedelijk werd hier halt gehouden vanwege de Kruisstraat (de hedendaagse Donkenweg) die vlakbij deze brug op de Spellestraat uitliep en waar mogelijk toen al een stenen kruis stond.[12] De volgende stop was de kapel bij het Wouwse veld die volgens de parochiekroniek van Hoffman uit 1770 vlak voor de splitsing van de Spellestraat met de Boterstraat stond.

Vervolgens kwam de processie bij de kapel van Vinkenbroek die volgens een kaart uit 1769 op de splitsing van de Boeiinksestraat met de Vinkenbroeksestraat was gelegen.[13] Vanaf Vinkenbroek ging de processie weer richting Wouw, waarna de volgende stop wordt aangeduid als de kapel bij Anthonis Geertsen.[14] Vermoedelijk gaat het hier om de kapel op de kruising van de Bergsestraat met de Plantagebaan die eveneens in de parochiekroniek van 1770 wordt vermeld.[15] Ten slotte eindigde de processie bij de kerkdeur van de Sint-Lambertuskerk.

Sint-Lenardsomgang, Kerkhof 2020. Rivierlopen volgens Leenders.

De tweede boetegang vond plaats op Sacramentsdag en was kennelijk een stukje kleiner dan de Sint-Lenardsomgang.[16] In de aantekening wordt deze processie in drie stukken opgedeeld en worden de gebedsplaatsen kennelijk in een andere volgorde bezocht. De kapel bij de Plantagebaan wordt namelijk hier als eerste punt genoemd en niet als laatste zoals in de Sint-Lenardsomgang. Het tweede genoemde punt wordt aangeduid als “bij de weduwe van Anthonis Joosen”. Vermoedelijk wordt hiermee de kapel bij Vinkenbroek bedoeld alhoewel dat niet helemaal zeker is. Vanaf de kapel van Vinkenbroek kon men in ieder geval via een zandpad dwars door de Kerkhoven-akker terug naar de kerk van Wouw lopen.

Sacramentsomgang, Kerkhof 2020. Rivierlopen volgens Leenders.

De verzoening van 1509

De tweede aantekening uit het Wouwse protocol van 1507-1511 waarin de Wouwse veldkapellen worden genoemd betreft een nog serieuzere zaak; een verzoening na een doodslag. Het volledige verhaal achter de doodslag wordt ons in deze aantekening niet meegedeeld. Wat wel duidelijk wordt is dat deze verzoening na bemiddeling van scheidsmannen tot stand kwam.

Op de 20ste mei (van 1509) zo zijn de scheidsmannen met de familieleden voor de schepenbank gekomen en hebben de verzoening van Geert Wouterssen van Brande bekend gemaakt. Zij zijn minnelijk de volgende verzoening overeengekomen dat er, na aftrek van de uitvaart en alles dat daaraan kleeft, 33 gulden geofferd is.

Hiervan heeft Jan Wouterssen, broer van de dode, dertien gulden aanvaard en Geert Andrijssen als voogd zeven gulden. Verder gaan vijf stuivers naar de kapel aan het veld, vijf stuivers naar de kapel in Haiink en vijf stuivers op de kruisstraat. De resterende vijf en halve gulden die zal de kerk van Wouw hebben. Aanwezig waren de schepenen Adriaan Theunissen en Cornelis Goortsen.[17]

Het feit dat de dader en de broer van de overledene dezelfde toenaam Wouterssen delen, zou kunnen betekenen dat het hier om een uit de hand gelopen broederruzie gaat. Dit zou bovendien verklaren waarom de verzoening zonder tussenkomst van de drossaard plaats kon hebben. De betrokkenen waren dan Geert, Jan en de derde broer als slachtoffer. Vermoedelijk waren de ouders van deze broers niet meer in leven aangezien Jan bij de verzoening vertegenwoordigd werd door Geert Andrijssen als voogd.

                Uit de aantekening leren we dat het zoengeld niet alleen naar de nabestaanden ging maar een deel aan enkele gebedsplaatsen in de parochie toekwam. Genoemd worden de kapel bij het Wouwse veld, de kapel bij Haiink, de Kruisstraat en de kerk van Wouw.[18]

Opvallend is dat in deze schepenaantekening de kapel van Vinkenbroek en de kapel aan de zuidkant van het dorp ontbreken. Dat is vreemd want deze kapellen speelden in de kerkelijke processies van de vorige aantekening nog zo’n grote rol. Dit zou verklaard kunnen worden door aan te nemen dat de offerandes betrekking hebben op een grotere boetegang dan de Sint-Lenardsomgang wat gezien de ernst van het misdrijf begrijpelijk is.[19] Het zou ook kunnen dat het de kapellen zijn waar het zoengeld op de verschillende zoendagen werd betaald.[20] Zeker weten doen we het dus niet aangezien verdere details ontbreken.


De gebedsplaatsen van de parochie Wouw

Dankzij het Wouwse schepenprotocol van 1507-1511 weten we nu dus zeker dat aan het begin van de zestiende eeuw de volgende Wouwse veldkapellen bestonden:

  • De kapel aan het Wouwse veld (bij de Spellestraat)
  • De kapel van Vinkenbroek
  • De kapel aan de zuidkant van het dorp (op de kruising van de Bergsestraat met de Plantagebaan)
  • De kapel van Haiink

Daar kunnen we de kapel van Vroenhout en de kapel van Moerstraten aan toevoegen aangezien deze gebouwtjes op vroeg-zestiende-eeuwse kaarten staan afgebeeld.[21] Ook de kapel van Zaafsel moet ten tijde van het protocol van 1507-1511 al hebben bestaan. We komen het gebouwtje tegen in een Antwerpse schepenaantekening uit 1463 en is daarmee de enige kapel in de parochie Wouw waarvoor we over vijftiende-eeuws gegevens beschikken.[22] Volgens de parochiekroniek van Hoffman stonden er ook veldkapellen bij Westelaar en Wouwse Hil maar of die in deze periode ook al gebouwd waren, is tot dusver ongewis. Ondenkbaar is het echter zeker niet.[23]

Kerkhof 2020. rivierlopen volgens Leenders.

De kapellen vervulden een belangrijke rol in het religieuze leven van de middeleeuwse en vroegmoderne Wouwenaren. In deze kapellen werd op feestdagen de mis gelezen zodat de inwoners van de rond Wouw gelegen gehuchten niet helemaal naar de parochiekerk toe hoefden te lopen.[24] Zeker voor de parochianen die in Moerstraten, Vroenhout of Wouwse Hil woonden, zal dat uitermate welkom zijn geweest.

In de aantekeningen uit het protocol komt ook het belang van de historische Kruisstraat naar voren. Deze straat komen we voor het eerst tegen in een Antwerpse schepenaantekening uit 1438 en had waarschijnlijk in de middeleeuwen al een religieuze betekenis.[25] Dit blijkt ook uit het feit dat zowel een perceel bij het kruis als de percelen van de tegenover gelegen Hoge Braak vrijgesteld waren van het betalen van de kerkelijke tiende-belasting.[26] Volgens een bericht uit 1660 waren de Wouwse parochianen in het midden van de zeventiende eeuw van mening dat hier in vroeger tijd de kerk van Wouw zou hebben gestaan, maar dat lijkt op archeologische gronden onwaarschijnlijk.[27]


Conclusie

Vanuit de boven besproken aantekeningen uit het Wouwse schepenprotocol krijgen we een uniek inkijkje in het dorpsleven van het laatmiddeleeuwse Wouw. We vinden er een beschrijving van de looproute van twee kerkelijke processies en verwijzingen naar de rol die de kapellen speelden bij de afhandeling van wereldlijke boetes en verzoeningen. Het beeld dat we hieruit krijgen is dat van een uitgestrekte parochie waarvan de Sint-Lambertuskerk het middelpunt vormde maar de verscheidene veldkapellen eveneens groot belang werd toegedicht. En iets dat nog een stukje bijzonderder is; we zijn deelgenoot geworden van enkele dramatische episodes uit het leven van West-Brabanders die meer dan 500 jaar geleden geboren waren.

West-Brabants veldkapelletje op een kaart van het markiezaat, ca. 1550

Noot aan de lezer en dankbetuigingen

Dit artikeltje verschijnt ook in het septembernummer van 2020 van het Wouwse heemkundetijdschrift “Heemkundekring Wouw De Vierschaer”.

Bijzondere dank aan K.A.H.W. Leenders voor onze correspondentie over dit onderwerp. Dank aan R. Hermans en J. Spijkers voor commentaar en advies.


Bibliografie

ARAA = Ancien Régime Archief van de stad Antwerpen, Schepenregisters, inv. SR 25, Schepenregister 1438
inv. SR 66, Schepenregister 1463.

CKRA NB = Collectie Kaarten van het rijksarchief Noord-Brabant, inv. 163, Kaart van het tweede deel van de tiende onder Wouw, Heirel, Moerstraten, Nassau en Cruysland toebehorende aan de abdij van sint Bernard.

Delahaye, A. (1975). ‘Hoffmans’ vertellingen over de parochie van Wouw’. Publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant” 29.

Glaudemans, C. (2004). Om die wrake wille : eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland. Haarlem: Historische vereniging Holland.

Van Ham, W.A. (1979). ‘Dorp en dorpsleven in middeleeuws Wouw’. In: De Heren XVII van Nassau Brabant; publikaties van het archivariaat “Nassau-Brabant”, 315-336.

Van Ham, W.A. (1980). ‘II. Wouw in de Middeleeuwen’. in: A. Delahaye, W.A. Van Ham en J.H.F. Bos (eds.), Woide…die Wouda; opstellen over de geschiedenis van Wouw, 41-152.

Van Ham, W.A. & J.H.F. Bos. (1980). ‘IV. Geschiedenis van de St. Lambertus-kerk.’ In: A. Delahaye, W.A. Van Ham en J.H.F. Bos (eds.), Woide…die Wouda; opstellen over de geschiedenis van Wouw, 265-351.

Van Hoek, F. (1943). ‘Jaarboeken der parochie Wouw II.’ Taxandria; tijdschrift voor Noord-Brabantse geschiedenis en volkskunde 50, 73-95.

Kerkhof, P.A. (2020). ‘Waar stond de Vinkenbroekse kapel.’ Schatten van het Nederlands

(nog te verschijnen) Kerkhof, P.A. (2020). ‘De middeleeuwse veldnaam abdije tussen Wouw en Roosendaal en het klooster van Sint-Catharinadal’. Jaarboek De Ghulden Roos.

KRR BoZ = Kaarten raad en rekenkamer Bergen op Zoom, Inv. ARR-D1 Figuratieve kaart van West-Brabant, midden 16e eeuw (ca. 1545-1550).

KRR BoZ = Kaarten raad en rekenkamer Bergen op Zoom, Inv. ARR-D4 Kaart van de grenspalen tussen Halsteren, Moerstraten en Wouw enerzijds en Steenbergen en Roosendaal anderzijds.

Mosmans, A.G.J. (1938). ‘Processie te Wouw in 1619’. Taxandria; Tijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis en Volkskunde 45, 46.

RAW = Rechterlijk archief Wouw, inv. 1, Schepenprotocol 1507 (1 jan)-1511 (9 oktober).

RAW = Rechterlijk Archief Wouw, Processtukken, 1601-1803, inv. 115 Evert Valckenier, 1610 – .

Schijven, J. (1988). ‘De St. Bernaardsabdij en het Landboek van Judocus Bal (II).’ Tijdschrift Heemkundekring de Vierschaer Wouw, Jaargang 6, aflevering 3, 23-30.


Eindnoten

[1] Het eerste min of meer volledige overzicht van de religieuze topografie van de parochie Wouw komt uit de Latijnstalige pastoorskroniek van Hoffman (1770), uitgegeven door Van Hoek (1943) en later vertaald door Delahaye (1975). Hoffman bericht dat de veldkapellen in zijn tijd in verwaarloosde staat verkeerden wat begrijpelijk is na de wegval van het onderhoud na 1648.

[2] Dit document bevindt zich in het West-Brabants Archief en staat gearchiveerd onder RAW (Rechterlijk Archief Wouw) inv. 1.

[3] Aangezien Wouw een eigen heerlijkheid was, beschikte de dorpsgemeenschap over een eigen schepenbank. De schepenbank sprak recht op de ‘vierschaer’, een rechtbank die zich op dezelfde plek als het achttiende-eeuwse raadhuis bevond.

[4] Deze aantekening bevindt zich op f. 1 verso van GAW inv. 1.

[5] In deze behoefte hoop ik op korte termijn te kunnen voorzien. De transcriptie is vermoedelijk voor het einde van 2020 voltooid.

[6] Van Ham heeft in een artikel uit 1979 (332-333) al kort op het bestaan van deze aantekening en de relevantie voor de aanwezigheid van de middeleeuwse kapellen gewezen zonder in te gaan op de details.

[7] Van Ham (1979: 332) lijkt vanwege de moeilijke leesbaarheid aangenomen te hebben dat de boetegang met een blok aan het been plaats had. Aan deze veronderstelling ligt een verkeerde lezing ‘blocken’ ipv. ‘bloeten’ ten grondslag.

[8] Volgens de rekening had in 1491 de heer van Bergen op Zoom de processie met zijn gevolg meegelopen en de paaskaars geofferd (zie Van Ham 1980: 124).

[9] Een andere verwijzing naar de Sint-Lenardsomgang bevindt zich in een vroeg-zeventiende-eeuws processtuk: “anno 1619 soo heeft de groote ommeganck weder gegaen voer de ierste reyse lancx Vinckelbroeck met menichte volcx ende vier gulden, die waren den ed hantboge van Sine Sebastiaen alhier, alsoock de cruysboge van alhier, item den hantboge van Halteren ende den cruysboge van Vroenhout..” (geciteerd in Mosmans 1938: 46)

[10] Deze aantekening bevindt zich op f. 45 recto van GAW inv. 1.

[11] Voor de vroeg-zeventiende-eeuwse beschrijving van de processie zie noot 10. De processie wordt ook beschreven in het landboek van Judocus Bal uit 1660 (bewaard in een 18e-eeuwse kopie) waar het volgende wordt gesteld: “In het 15 parceel thienden onder Wouwe, genaemt den Ommeganck ofte Kerck-hoven-acker, uijt reden dat de Kerckce hier eertijden heeft gestaen, gelijck voorschreven is ende dat Sincte Lenaerts Processie ’t Sondags voor Sinxen rontsom dese Tiende plachte te gaen, sijn Thiende-vrije de naer-beschreven partijen van landen.” (voor de uitgave van de tekst, zie Schijven 1988: 35).

[12] In de parochiekroniek van 1770 wordt gesproken over een kruis van witte steen tussen de kruising met de Boterstraat en het dorp (zie Delahaye 1975: 27).

[13] Deze kapel staat afgebeeld op een kaart van de tiende van Sint-Bernard uit 1769 die overgeleverd is in een kopie uit 1817 (CKRA NB inv. 163). Zie ook Kerkhof (2020).

[14] De tocht van Vinkenbroek naar Wouw over het zandpad van de historische Bulkstraat was doorgaans een modderige bedoening, zoals blijkt uit de volgende beschrijving van de processie in het eerder geciteerde bericht uit 1619: “..ende de straten waeren (in 1619) soo drooch midts de voors droochte dat men droochschoens doer den Bolcke conste gaen.”

[15] Zie Delahaye (1975: 26-27).

[16] Vermoedelijk werd daarom de Sint-Lenardsomgang “de groote ommeganck” genoemd (zie noot 10).

[17] Deze aantekening bevindt zich op f. 96 recto van RAW inv. 1.

[18] Volgens dezelfde kaart uit 1769, waarop de Vinkenbroekse kapel staat afgebeeld, bevond de kapel van Haiink zich op de kruising van de Huibergsestraat met de Bulkenaarsestraat. Uit de parochiekroniek van Hoffman leren we dat het gebouwtje in de achttiende eeuw onder een lindeboom stond (zie Delahaye 1975: 25).

[19] Uit een protocolaantekening van de 9e mei 1507 leren we dat de zoon van Herman Noyts als boetedoening voor een doodslag op bedevaart naar Rome moest (RAW inv. 1, f. 16r). Dan lijkt een boetegang langs de Wouwse kapellen voor een doodslag binnen de familie opvallend mild.

[20] Zie Glaudemans (2004: 227) voor de relatie tussen de kerk en het zoengeld.

[21] Voor de vroegmoderne verwijzingen naar de kapel van Vroenhout, zie mijn artikel over het klooster van Sint-Catharinadal dat dit jaar in Jaarboek de Ghulden Roos verschijnt (Kerkhof 2020). De kapel van Moerstraten staat afgebeeld op KRR BoZ ARR D-1 en de kapel van Vroenhout op KRR BoZ ARR D-4.

[22]Op I stede met huijse hove lant gront etc houdende tsamen omtrent iii gemeten gestaen tsaeftels voirs bijde capelle aldaer”, Zie ARAA inv. SR 66, f. 007r.

[23] Van Ham (1980: 127) maakt verder nog gewag van een Wouwse kapel gewijd aan Sint-Quirinus bij een verder ongespecificeerde “Capellehoek” maar geeft geen referentie naar een middeleeuwse bron waarin deze kapel of het microtoponiem gevonden kunnen worden.

[24] Hoffman bericht in zijn parochiekroniek (1770) dat het de gewoonte was om in de kapellen van Oostelaar, Westelaar en Zaafsel dikwijls de mis te lezen of kerkdiensten te houden. In de kapel van Haiink werd volgens Hoffman op feestdagen de mis gelezen en over de kapel van Vroenhout wordt vermeld dat ze in ieder geval geschikt was voor dergelijke diensten (zie Delahaye 1975: 25-26).

[25] Verkoopacte in het Antwerps Schepenregister van het jaar 1438 (ARAA SR 25, f. 613).

[26] In het landboek van Judocus Bal lezen we: “Hoe desen vrijdom gekomen is, en weet men niet vast. D’Opinie is, ’t selve geschiet te sijn door het versetten van de Kercke. Dese Kercke, soo wordt gesustineert heeft eertijts gestaen op d’Hooge Braecke, sijnde een groot stuck lants, gelegen aan de noord-sijde van het Dorp aan de herbaene van Roosendael, bij de Linde-boom in ‘t hoogste van Wouw…” (zie Schijven 1988: 34).

[27] Zie Van Ham & Bos (1980: 267) voor de beschrijving van de vondsten van een oudere voorganger van de Sint-Lambertuskerk bij het herstel van de kerk in 1947. Het is echter wel mogelijk dat op de Hoge Braak in vroegere tijden een oudere kapel heeft gestaan die later vervangen is door de kapel bij het Wouwse veld van Spellestraat. De plaats van de oude kapel zou sindsdien gemarkeerd kunnen zijn door een stenen kruis. Bij wijze van alternatief is het ook voorstelbaar dat het stenen kruis op de kapelrie van het Heilige Kruis is gebouwd dat ook in deze hoek bij Spellestraat lag.