Soms kom ik in een historische bron een woord tegen waar ik op het eerste gezicht geen raad mee weet. Een woord dat kennelijk naar een alledaagse zaak verwees, maar taalkundig ondoorzichtig blijkt. Zo’n geval is het woord hetauwen, dat opduikt in het huishoudboekje van Hester della Faille, een rijke Antwerpse vrouw die in de jaren 1580 in Leiden woonde. Is het misschien een verschrijving of een vergeten specerij? Nee, het antwoord bleek een stuk alledaagser.
Uit haar boekje van 1585 blijkt dat Hester elke maand voor enkele stuivers hetauwen op de markt kocht. Niet genoeg voor een paar konijnen, een snee zalm of een brasem, maar vergelijkbaar met de prijs van een halve liter melk of een bos radijzen. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt: wat waren dat nou precies, die hetauwen?
In andere zestiende-eeuwse teksten vond ik varianten als hethouwen, etouwen en erfthauwe. Die laatste schrijfwijze bleek de sleutel: het woord bestond kennelijk uit twee delen, erwt (de peulvrucht) en hauwe. Maar waar komt dat mysterieuze hauwe vandaan?
In woordenboeken uit de zestiende en zeventiende eeuw wordt erwethouwe vertaald als pisa in siliquis (Latijn voor ‘erwten in hun peulen’) of l’escosse des pois (Frans voor ‘erwtenpeul’). De betekenis is dus helder: het ging niet om de erwt zelf, maar om de hele peul. Toch is het woord hauwe uit het alledaagse Nederlands verdwenen. Alleen in delen van Vlaanderen, Zeeland, Brabant en een stukje Limburg leeft het nog voort als dialectwoord voor peul of zaadhuls. Ook wordt het oude woord hauwe nog als technische term in de plantenkunde gebruikt.
Over de herkomst van hauwe bestond lang verwarring. Sommige taalkundigen suggereerden een verband met het Engelse awn (‘korenaar’), maar die verklaring houdt geen stand. De meest overtuigende etymologie komt van taalkundige Michiel de Vaan: hauwe betekent van zichzelf ‘omhulsel’ en is verwant aan het Oudnoorse há (‘huid’). In combinatie met erwt levert dat een volkomen logische samenstelling op: erwet-hauwe, oftewel erwtenpeul.
Vandaag zou niemand meer zeggen: “Gooi de erwethouwen even in de pan.” Maar precies zulke vergeten woorden geven ons een bijzonder inkijkje in het verleden. Ze vertellen geen verhalen over veldslagen of koningen, maar over wat gewone mensen op een dinsdagavond in 1585 op tafel zetten. En dat maakt dit soort etymologische onderzoekjes zo intrigerend…en zo smakelijk.
In 2023 YouTuber Abigail Thorn published a thought-provoking video essay on her channel Philosophy Tube, titled “How Police Make Up the Law.” In this essay, she explores philosophical debates on defining law, highlighting its paradoxes and pragmatic consequences—primarily within the framework of modern legal systems. This focus is understandable, especially given the second half of her essay, which examines the often troubling relationship between policing and the law, including police bias against marginalized groups and discriminatory stop-and-search practices.
However, this approach largely overlooks the historical dimension of this philosophical question—particularly the primacy of oral customary law in human societies. From an anthropological perspective, it is also problematic to imply that the foundational principles of legal systems in preliterate civilizations were fundamentally different from those in codified legal systems.
Because are they really that different? Even in societies without written laws, legal norms are considered authoritative and are enforced both externally—through social or physical consequences—and internally, via a deep-seated compulsion to adhere to established rules.
All human societies operate under certain regulations. These may be called laws—legal rules—or, more broadly, customs, in much the same way that etiquette dictates behaviors like not burping at the dinner table or holding the door open for guests. The distinction between law and custom is often more fluid than modern legal frameworks suggest.
A telling anecdote from colonial Morocco illustrates this. In the 19th century, French administrators sought to codify Berber tribal law, intending to drive a wedge between Arab and Berber cultural identities within the French protectorate. When they asked Berber village elders to define their tribe’s laws, they received not only legal rules as we understand them but also a comprehensive recounting of customs—ranging from conflict resolution after homicides to proper etiquette at watering holes. To these Berber legal experts, “law” encompassed the entire framework of how things ought to be done.
This perspective also explains early medieval legal procedures. Plaintiffs would open their cases by appealing to the legal community with phrases such as “What is the law?” or “Tell us the law.” These formulas were not mere requests for legal rulings; they were calls for the reaffirmation of societal order. In essence, they were asking, “Tell us the custom” or “Tell us the proper course of events.” This reflects how early medieval Germanic societies embedded their legal systems within a broader sociocultural framework of peace and order.
This conception of law closely mirrors what we find in early medieval legal texts. To understand this, we must recognize that early medieval societies were complex but predominantly oral cultures, where legal authority rested largely on the spoken word. Within their legal systems, we can distinguish between two forms of authoritative justice:
Underlying Law – the customary and deeply ingrained principles that governed social behavior.
Enacted Law – written decrees issued by authoritative bodies such as kings or ruling councils, which could enforce justice through coercive means that overrode the legal independence of kinship groups.
Modern legal discourse tends to focus on the latter—enacted law—because it aligns with contemporary notions of legal authority. However, in pre-modern societies, customary law was equally, if not more, fundamental to the functioning of justice.
With this in mind, perhaps we should adopt a broader definition of law and justice than the ones discussed by Abigail Thorn. Rather than viewing law solely through the lens of modern codified systems, we might instead define a legal system as the collection of enforceable norms that constitute “the proper way of doing things.” Under this framework, law serves two primary functions:
Defining a person’s right to act in a certain way.
Establishing society’s obligation to allow that person to act accordingly.
By shifting our perspective in this way, we can better appreciate the diversity of legal traditions throughout history and the ways in which law—whether written or unwritten—has always functioned as a mechanism for maintaining order, resolving disputes, and shaping societal norms.
Vandaag bracht Donald Trump het omstreden voorstel naar voren om de ‘Gulf of Mexico‘ voortaan de ‘Gulf of America‘ te noemen. Dit plan dat geworteld lijkt in nationalistische en xenofobe motieven, biedt een interessante aanleiding om stil te staan bij hoe waternamen door de geschiedenis heen veranderen. Vanuit een Nederlands historisch perspectief laat de ontwikkeling van waternamen zien hoe zulke processen meestal natuurlijk verlopen en ingebed zijn in geografische en culturele dynamiek, niet in politieke agenda’s.
Noordzeekust in narratief videospel “The Great Whale Road” (2017)
De veranderende waternamen in Nederland
In Nederland zijn waternamen door de eeuwen heen regelmatig veranderd, vaak door geografische ontwikkelingen, nieuwe functies of modernere naamgevingstrends. Een bekend voorbeeld is de Noordzee, die in de vroege middeleeuwen bekendstond als de Mare Frisicum (Friese Zee). Deze naam benadrukte de strategische en economische betekenis van de Friese kustregio. Pas later werd de huidige naam Noordzee (oorspronkelijk Nordensee in het Middelnederlands en northhef in het Oudfries) gangbaar, een meer geografische aanduiding die het water plaatst ten opzichte van andere wateren zoals de Zuiderzee en de Oostzee.
Ook binnenlands zijn talloze voorbeelden te vinden van verdwenen en veranderde waternamen. De middeleeuwse naamgeving met het element diep mag hier als voorbeeld dienen: dit woord verwees vermoedelijk naar actieve getijdengeulen (cf. Leenders 2018). Het Marsdiep bij Texel is een van de oudste overgeleverde waternamen in Nederland. Dit zeegat werd in de negende eeuw al Maresdeop genoemd.
Een ander interessant voorbeeld is het Konyngesdiep, een middeleeuwse benaming voor de noordelijke rivieren de Kuinder en de Boorne die in een veertiende-eeuwse Nedersaksische wettekst (landrecht van Stellingwerf) wordt genoemd. Deze ‘diep’-naam verwees naar de Karolingische koninklijke waterwegen die dienden als strategische routes voor militaire doeleinden. Dit betekent dat de naam in de veertiende eeuw al ontzettend archaïsch moet zijn geweest! Het verbaast dus niet dat er verder geen sporen van deze oude (hoogmiddeleeuwse) diep-namen teruggevonden zijn.
Andere middeleeuwse namen, zoals het Scoudemarediep (bij het Brouwershavense Gat, 13e eeuw), het Heersdiep (bij Callantsoog, 14e eeuw) en het Keyldiep (bij het Eierlandse Gat, 15e eeuw), zijn ook in de loop der tijd verdwenen door natuurlijke processen zoals verzanding of stormvloeden.
Het tegenovergestelde is ook af en toe voorgekomen. Zo is de naam Hollands Diep relatief jong en werd pas rond 1619 gangbaar. Deze nieuwe naam verving oudere waternamen zoals de Botervliet en Wijvekene na de ingrijpende overstromingen van de zestiende eeuw die de oude vaargeulen drastisch hadden veranderd. Veel van de diep-namen in Noord-Nederland zijn ook van jongere datum. Ze verwijzen vaak naar nieuw gegraven kanalen uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw.
Kaart waterlopen bij Hollands Diep ca. 1500, landschapsreconstructie volgens Vos e.a. 2018
Conclusie
In Nederland voltrekken veranderingen in waternamen zich dus meestal geleidelijk en komen voort uit natuurlijke processen (taalkundige verschuivingen even buiten beschouwing gelaten). Uitzonderingen op deze regel kunnen verklaard worden door menselijk ingrijpen en geplande watermanagementprojecten. Zo was de Waddenzee voor 1920 nog gewoon een deel van de Noordzee. Pas na de voltooiing van de afsluitdijk drong de nieuwe naam Waddenzee door in de Nederlandse taal.
En wanneer er nieuwe waterwegen worden aangelegd, zijn er in Nederland weldoordachte richtlijnen voor naamgeving, opgesteld door de Adviescommissie Aardrijkskundige Namen (AAN). Nieuwe namen moeten praktisch zijn, eenvoudig te onthouden en te schrijven, en bij voorkeur historische aanknopingspunten hebben. Nationalistische overwegingen spelen hierbij geen rol. Bovendien laat de geschiedenis van waternamen in Nederland zien dat naamgeving een natuurlijk en historisch proces is, gevormd door de dynamiek van geografie en cultuur. Ik hoop daarom stellig dat het Amerikaanse voorbeeld geen Nederlandse navolging krijgt. Het lijkt mij namelijk erg gênant als Nederland ooit zou besluiten om de Noordzee de ‘Nederlandse Zee‘ te noemen. Dan toch liever de ‘Friese Zee‘…
De studie Keltisch aan de Universiteit Utrecht, die sinds 1923 bestaat, dreigt per 2027 te verdwijnen door bezuinigingen binnen de faculteit. Hiermee zouden niet alleen waardevolle wetenschappelijke kennis en expertise verloren gaan, maar ook de carrières en levens van de docenten en onderzoekers die zich aan deze opleiding hebben verbonden.
Wij roepen u op om de volgende petitie te ondertekenen en hiermee uw steun te betuigen voor het behoud van deze unieke opleiding. De studie Keltisch vormt een essentieel onderdeel van de bestudering van middeleeuwse talen en culturen van Europa in de Lage Landen. Het verdwijnen ervan zou een grote aderlating zijn voor het academisch landschap en ons culturele erfgoed.
In het recente boekje Alle Amsterdamse Akten: Ruzie, rouw en roddels bij de notaris, 1578-1915 uit 2022 staat een prachtig artikel van Nicoline van der Sijs over scheldwoorden in de Amsterdamse notarisakten van de zestiende tot de achttiende eeuw. Hierin wordt beschreven dat vrouwen meestal met het woord “hoer” of samenstellingen met “hoer” werden uitgescholden, bv. gauwdiefshoer, allemanshoer, donderhoer en dievenhoer.
Niet heftig genoeg
Wat Nicoline van der Sijs opviel, was dat woorden zoals slons, del, dweil of slet in de Amsterdamse notarisakten nauwelijks voorkwamen terwijl ze ook in die tijd al als negatieve vrouwenbenamingen in omloop waren. Voor het woord slet is de negatieve betekenis al bekend uit de vroege zestiende eeuw in de samengestelde uitdrukking dronken slet (zie Bremmer 1996: 27). Maar mogelijk was een dergelijke belediging nog niet heftig genoeg om voorbereidingen voor een rechtszaak over te beginnen en de hulp van een notaris in te schakelen.
Smots
Dit herinnerde mij aan het volgende: in de achttiende-eeuwse getuigenissen die voor de Antwerpse vierschaar zijn afgenomen komt geregeld een scheldwoord voor vrouwen voor dat in de Amsterdamse akten ontbrak: het woord smots “zedeloze vrouw, slet, hoer”, een woord dat nog steeds in het zuidelijke Nederlands in gebruik is. Hier een voorbeeld uit de Antwerpse archieven:
“…ende aen welcken vrouw persoone geseght wiert dat sij jouff Van den Bergen, wesende de ouste doghter van weylen dhr Van den Bergen, op de straete soude geattaqueert hebben soo met injurieuse woorden haer noemende te sijn eene hoer ende smotse, als met de daet haer in het aensight gevlogen ende eenige slaegen soude toegebroght hebben…” (Antwerpen 1761)
Etymologisch houdt het woord smots verband met het Middelnederlandse modde “modder, slijk” dat bij extensie ook “vuil vrouwmens, lomp vrouwmens, onhandig vrouwmens” kon betekenen. Het Middelnederlandse woord modde is later uitgebreid met een expressieve s-beginklank waaruit Vroegmodernnederlands smodde “slordige vrouw, schoonmaaklap, servet” uit voort kwam. Deze uitbreiding is mogelijk erg oud als we de verwante woordvormingen in het Middelengels, Middelnederduits en Middelhoogduits als aanwijzingen hiervoor nemen (vgl. Middengels smut, smod, smutten, Middelnederduits smudden, Middelhoogduits smotzen). Het is dus goed mogelijk dat het woord smodde al in het Middelnederlands bestond maar door toeval pas laat is overgeleverd. Dit blijkt ook uit het feit dat het Nederlandse woord smoddich “smerig, vuil” al in de vijftiende eeuw bestond.
Aan de vorm smodde werd later nog een se-achtervoegsel toegevoegd zodat we smodse, smotse krijgen (vgl. kluns “sukkel”uit Bargoens klunte “hoer”). Ook konden van smodde iteratieven gemaakt worden die we als smoddelen, besmoddelen en besmodderen in de historische teksten tegenkomen.
Hoe oud is de woordvorming?
Over de ouderdom van de woordvorming smod + se durf ik geen zekere uitspraken te doen. Er zijn namelijk woordafleidingen met dat achtervoegsel WGm. *-isja die heel erg oud zijn, bv. Oudnederlands kevisa “bijvrouw” dat in de Leidse Williram (ca. 1080) voorkomt.
“Seszogh sint thero kuninginnan, aghtzhogh sint thero keuese, thero thiernan neis nehein zala.”
“Er zijn zestig koninginnen, er zijn tachtig bijvrouwen, er zijn meisjes zonder tal”
Ditzelfde woord komt voor als kevese in één van onze oudste Vroegmiddelnederlandse (= VMidNL) woordenlijsten van ca. 1220 (VMidNL kevese gl. concubina, fornicatio Glossarium Bernense).
Maar het is opvallend dat de vorm smotse beduidend jonger is dan modde en smodde. Men zou dus voor een vrij “nieuwe” woordvorming uit de zeventiende of achttiende eeuw kunnen pleiten.
Er is ook wel opgemerkt dat het woord smots “zedeloze vrouw” enige overlap met het Zuid-Nederlandse woord smossen “vuil maken” heeft (vgl. ModNL smos “vuile vrouw”), maar dat werkwoord lijkt toch eerder etymologisch met morsen samen te hangen. Van Veen en Van der Sijs (1997) merken in hun etymologisch woordenboek terecht op dat bij de etymologie van smots “zedeloze vrouw” de Duitse woorden schmutz en schmutzig “vies, vuil” mogelijk een rol hebben gespeeld. Deze woorden kunnen namelijk al vroeg de zuidelijke Nederlanden hebben bereikt.
Fries
Een volgende vraag is hoe het dan met de Modern Friese woorden smots “fruitmoes, smeerboel”, smodzje “modderig worden” en besmodzje, besmodzgje “besmeuren, vuil maken” zit. Moeten we die als leenwoorden uit Nederlands smodden en besmodden beschouwen?
Dat hoeft wat mij betreft niet want het is goed mogelijk dat het Oudfries een oud werkwoord *smodia “bevuilen”bezat, dat in de middeleeuwse bronnen niet bewaard is gebleven (vgl. Middelengels smod “vuiligheid”, Middelnederduits smudden “bevuilen”). In de latere ontwikkeling van het Fries wordt middeleeuws *smodia automatisch smodzje (vgl. reedzje “vertellen” < Oudfries rethia) en het Friese woord smots en smodze “smeerboel”kunnen dan secundaire afleidingen bij het werkwoord zijn.
Een interessante zijkwestie is of het Friese werkwoord smodzje “bevuilen” ook verband houdt met de Engelse werkwoorden smudge “bevuilen, besmeren”en smutch “zwart maken”. De Engelse dzj-klank in smudge wijst er namelijk op dat het oorspronkelijk geen Engels woord was. Op het eerst gezicht lijkt het Fries echter niet als donorvorm in aanmerking te komen. Desalniettemin is de gelijkenis treffend.
Conclusie
In dit artikel begonnen we bij historische scheldwoorden van vroegmodern Amsterdam en eindigden we met verschillende Friese woorden voor bevuilen. Het artikel van Nicoline van der Sijs over de historische scheldwoorden uit de Amsterdamse archieven vormde zo een mooie aanleiding om de oorsprong van de Nederlandse woordfamilie van smodden en de Friese woordfamilie van smodzje nader onder de loep te nemen. Zo houdt de smeerboel uit de zeventiende eeuw ons tegenwoordig nog steeds bezig.
Bibliografie
Ancien Régime Archief Antwerpen, Vierschaar Antwerpen (1729-1790), v. 105, 2, blz. 215-217.
Bremmer Jr Rolf H. (1996). “Schelden doet zeer: verbaal kwetsen in laat-middeleeuws Friesland”. Leidschrift. Historisch Tijdschrift 12: 2, 19-36.
Van der Sijs, N. (2022). “’Injurieuse expressien’ Scheldwoorden in Amsterdamse notarisakten 1583-1796”. in: Alle Amsterdamse Akten: Ruzie, rouw en roddels bij de notaris, 1578-1915. Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, 114.
De etymologische woordenboeken van De Vries (1970) en Philippa e.a. (2009) zijn geraadpleegd via Etymologiebank.nl
De historische woordenboeken zoals MNW = Middelnederlandsch Woordenboek, WNT = Woordenboek der Nederlandse Taal en WFT = Woordenboek der Friese Taal zijn geraadpleegd via de grote taalbank van het INT: https://gtb.ivdnt.org.
Dit artikel verschijnt ook in het Nederlands op Neerlandistiek.nlin het kader van het jubileum 30 jaar Neerlandistiek.nl
Stel no, do setst in tiidmasine del op ‘e heuvel fan it kastiel fan Leien en beslútst om alvehûndert jier werom yn ‘e de tiid te gean. Wat soest sjen? Wat soest hearre? Wat soest meimeitsje?
Ympresje fan de Leidske boarch ca. 950 (tekening: Kerkhof)
Earst efkes in warskôging foar de argeleaze tiidreizger; de tsiende iuw is gjin noflik plak foar immen mei moderne gefoelichheden. Oarlochsgeweld, honger, oerstreamingen, slavernij. Kom dus wapene mei in aardich poarsje kultuerrelativisme, want oars silst grif in minne ûnderfining hawwe.
Okee, de tiidmasine docht syn ding en bringt ús yn in twirrewyn fan tiid en romte werom nei de tsiende iuw. Wy steane yn ‘e midden fan it iermidsiuwske mottekastiel fan Leien, de Leitheriburch. Om ús hinne rinne de feinten fan ’e greef fan Rynlân, wapene mannen mei swiere maliënkolders; guon roppe befelen nei de hearrigen dy ’t hea en nôt nei binnen bringe, oaren beprate it nijs dat de Fikinghaadman Harald Walcheren ynnommen hat.
Dizze tsiende iuw is in bysûndere perioade yn it taalferline fan it Nederlânsk; yn dy perioade waard der nammentlik yn in grut part fan Nederlân gjin Nederlânsk praat. It Nederlânsk wie doedestiids mear de taal fan it lânyngeande rivieregebiet en fan de suderlingen – de minsken út Utert, Tiel en Nijmegen dus en de minsken út Brussel, Antwerpen en Gent. Oan de kust dêrfoaroer praten se in âld soart Frysk. Dat is net frjemd want de Fryske kening Redbad hie grutte bûtens op de Hollânske dúnrêgen; fan it eilân Voorne oant Heiloo.
Dochs hiene de kustbewenners geregeld kontakt mei Nederlânsktalige frjemdlingen; foarby de grutte feansompen – yn Nifterlake (Utert) en Hamaland (Gelderlân) – waard nammentlik wol Nederlânsk praat sadat foar de hannel en de kontakten mei de biskop it learen fan de Nederlânske taal in nuttige oangelegenheid wie. Ek kamen der bytiden migranten út Nederlânsktalige streken yn it kustgebiet te wenjen. Sa waard wat letter Hollân wurde soe twatalich, in situaasje dy ’t pas yn de rin fan de tolfde iuw omsloech yn it foardiel fan it Nederlânsk.
It ferdwinen fan de twataligens yn Hollân is al gauris bestudearre troch histoarisy en taalwittenskippers. Gelearden lykas Izaak Gosses, Klaas Heeroma, Dirk Blok, Cor Van Bree en – koartlyn noch – Michiel de Vaan ha gelearde ferhannelingen oer dit ûnderwerp skreaun. Dochs is dit meartalige ferline fan Nederlân relatyf ûnbekend bleaun. Dat is spitich want dat it Nederlânsk eartiids as migrantetaal Hollân binnenkaam is liket my in wichtich maatskiplike ynsjoch.
Werom nei de tsiende iuw. Wy stappe de tiidmasine út en rinne rjochting it westlike poartegebou fan de Leidse boarch: it útsjoch is fenomenaal. Wy sjogge de bosken, de sompen en sels – yn ‘e fierte – de toppen fan ‘e dunen. As wy nei ûnderen sjogge, bespeure wy dat krekt wat skippen oanlizze; oan it skipstype te sjen binne it Flamingen. De kastielhear dy ’t neist ús yn de poarte stiet, bromt gnoarrich: “Ik fyn it prima as der frjemdlingen komme, salang ’t se mar wol de taal leare. Foardatst it witst prate wy hjir allegearre Nederlânsk!”
Al in de dertiende eeuw stonden er twee windmolens in de parochie Wouw (eerste vermelding in een oorkonde uit 1289, ONB I, nr. 1265). Deze windmolens waren standerdmolens, een molentype dat rond een centrale staak (de standerd) werd gebouwd. Dankzij deze standerd, die als draaias fungeerde, kon de molen de juiste richting op worden gedraaid.
Standerdmolen, Aegidius Sadler naar Jan Brueghel ca. 1580
Een van deze middeleeuwse molens stond ten zuidwesten van de dorpkom van Wouw, niet ver van de Bergsebaan. Deze molen werd indertijd de “westmoelen” genoemd. De andere molen – “de oostmoelen” – stond ten noordoosten van de dorpskom bij de heirweg naar Roosendaal en werd ook wel “de Veldtsche molen” genoemd vanwege het nabijgelegen “Veld van Spellestraat“.
locaties historische westmolen en oostmolen t.o.v. Wouwse dorpskom. Onderlaag: Google Maps
jaarrekening 1533
In 1533 liet de heer van Bergen op Zoom de westmolen afbreken en opnieuw opbouwen. Dankzij de jaarrekening van de rentmeester van Bergen op Zoom is er vrij veel over deze herbouw bekend (ARR BoZ inv. 954, f. 200-201). De reden voor de afbraak wordt niet gegeven maar we mogen vermoeden dat er een accute aanleiding voor was. We kunnen dan denken aan stormschade of brand. In 1530 was immers nog één van de molenstenen vervangen, dus een drastische renovatie waarvoor ook nieuwe molenstenen moesten worden gekocht, stond duidelijk niet in de planning.
De rentmeester van de heer van Bergen op Zoom gaf de bouw in opdracht aan Jan de Molenmaker die met zijn gezellen en aangeworven arbeiders aan het werk toog. Hij kreeg voor de bouw 150 karolus guldens betaald waarvoor hij het bouwhout en de standerd zelf moest bekostigen. Jan bedong wel als voorwaarde dat extra onvoorziene kosten na afloop alsnog gedeclareerd konden worden.
ARR BoZ inv. 954, f. 200v
kosten
Voor de herbouw werd een deel van het hout en ijzerwerk van de oude afgebroken molen gebruikt. Het oude ijzerwerk werd door de smid van Wouw omgesmeed tot nieuw ijzerwerk. De rest van de benodigde ijzeren onderdelen werden door de smid van Bergen op Zoom vervaardigd. Jan de slotenmaker kreeg de opdracht een nieuw “blockslot” voor de molen te maken en ook andere lokale ambachtslieden droegen aan de herbouw bij: extra bouwhout voor zolderplanken, spijkers e.d. werden in het dorp aangeschaft.
kostenpost
bedrag (afgerond)
bouw van de molen (incl. arbeid, bouwhout & standerd)
150 Karolus gulden + 7 gulden declaratie
molenstenen
84 Karolus gulden
nieuw ijzerwerk
23 Karolus gulden
omsmeden oud ijzerwerk
7 Karolus gulden
spijkers
11 Karolus gulden
nieuw blokslot
14 stuivers
zolderplanken
6 Karolus gulden
vervoer groot bouwhout & molensteen
4 Karolus gulden
invetten nieuwe standerd met reuzel
4 stuivers
geschenk van 1 ton bier
1 gulden
Toen de standerd van de windmolen was opgericht schonk de heer van Bergen volgens de oude “costume” een ton bier aan de molenbouwer en zijn arbeiders. Voor het invetten van de standerd werd vier pond reuzel gebruikt. De molenstenen en de planken werden in Antwerpen gekocht en via Bergen op Zoom naar Wouw vervoerd. Vermoedelijk moesten ze daarna met veel moeite van de Bergsebaan naar de bouwplaats worden gesleept. De dorpelingen van Wouw verrichtten het sjouwwerk van het kleinere bouwhout gratis. Voor het grotere houtwerk en de molenstenen moesten grote wagens en boten worden gehuurd.
conclusie
De bouw duurde iets meer dan twee maanden (9 weken) en kostte 296 karolus gulden waarvan maar liefst 84 gulden bestemd waren voor de aanschaf van de molenstenen. Toch zal de rentmeester van dat grote bedrag niet lang wakker hebben gelegen; het molenrecht was immers één van de meest lucratieve inkomsten voor de Brabantse heren (cf. Damen 2022). In het geval van de Wouwse westmolen, kreeg de heer van Bergen op Zoom elk jaar zo’n 28 pond Brabants pacht voor de molen (ongeveer 112 Karolus gulden). De investering was dus snel weer terugverdiend.
Nawoord over locatie
De locatie van de middeleeuwse Wouwse westmolen komt waarschijnlijk overeen met de locatie van de huidige molenberg waarop ook nu nog de vroeg-negentiende-eeuwse korenmolen “De Arend” (1811) staat. Daarvoor, vermoedelijk in de dertiende eeuw nog, zal er een molen tussen Wouw en de Ouwburg (hoogmiddeleeuwse kasteellocatie) in hebben gestaan. We mogen dit aannemen omdat in het Wouwse cijnsboek van 1758 een oude veldnaam molenberg aan de zuidwaartse weg naar de Ouwburg staat ingetekend (ARR Boz inv. 1347, f. 120r).
Heerlijksheidskaart H. Adan 1758; het rechthoekige roodomlijnde blok linksonder werd in 1758 “Molenberg” genoemd met twee oude woonpercelen ten westen daarvan (toen bos). Het kleine roodomlijnde blok daar rechtsboven is de huidige Molenberg.
bibliografie
Archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom (= ARR Boz), inv. 954, Rekening van de rentmeester van Wouw, Moerstraten, Steenbergen, Roosendaal en Nispen, 1524/1525-1533/1534
ARR BoZ, inv. 1347, Legger van cijnsplichtige personen of van in cijns uitgegeven percelen van Wouw , 1758
Damen, Mario (2022). “The counts of Nassau and the Performance of Lordship in Late Medieval Brabant”. in: Communities, Environment and Regulation in the Premodern World, ed. by Claire Weeda, Roert Stein & louis Sicking, CORN Publications Series 20, 233-262.
Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (= ONB) II; de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, tweede stuk (1289-1312), M. Dillo, G.A.M. van Synghel & E.T. van der Vlist eds., Rijks geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag.
Enkele eeuwen geleden was het een alledaags gezicht; de buitengalg, een stellage waar lichamen van terechtgestelde misdadigers ten toon waren gesteld. Zo’n buitengalg stond vaak langs verkeerswegen of kanalen, goed zichtbaar voor iedereen die de heerlijkheid binnenkwam. Op deze manier maakte de galg aan ingezetenen en vreemdelingen twee dingen duidelijk: 1) hier wordt misdaad zwaar bestraft en 2) hier hoef je niet je eigen recht te halen maar kun je voor gerechtigheid op de overheid vertrouwen (zie Mol 2000).
Ook in de Brabantse noordwesthoek stonden dergelijke galgen. Plaatsen zoals Bergen op Zoom, Roosendaal, Steenbergen en Wouw hadden allemaal hun eigen gerechtsplaats. Maar terwijl de historische locaties van de galg van Bergen op Zoom (bij de Wouwse poort en de Raaijbergen), de galg van Steenbergen (bij de Wouwse poort en de grens met Halsteren) en de galg van Roosendaal (op de hoek van de Langendijk) goed bekend zijn, is dat bij de galg van Wouw niet het geval. Daar komt bij dat de locatie van deze Wouwse galg in de loop der eeuwen een keer verschoven is. In dit korte artikeltje wil ik deze kwestie kort toelichten en de juiste plaats van de Wouwse galg aanwijzen.
de oude galg van Wouw
Uit zestiende-eeuwse archiefstukken blijkt dat de oude middeleeuwse galg van Wouw vrij dicht bij Bergen op Zoom lag. Deze plaats wordt in deze stukken beschreven omdat ze de oude grens tussen Bergen op Zoom en Wouw zou markeren (Van Ham 2000: 32). Zo verklaart de voormalige Wouwse schepen Cornelis Goorts in 1496 dat in vroegere tijden een zekere Digne Keijtens en Mathijs Herman Beelen bij deze gerechtsplaats terechtgesteld waren (ARR Boz inv. 342, p. 56v).
“…int gemeynen heeft hoiren seggen dat digne keytens ende mathijs herman beelen inde articulen geruert sijn bij den officier van wouwe nyet wetende wij deselve was aenden eenen pijlen vanden steenen galghen in den articule geruert geexecuteert geweest te wetene die vrouwe gedolven ende den voirs mathijs geexecuteert metten baste ende dat deselve digne keijtens worde begraven opt kerckhoff tot heerle.”
Het vonnis was streng: Digne werd levend begraven (en daarna herbegraven op het kerkhof van Heerle) en Mathijs opgehangen.
Het vermeende grenspunt van de stenen galg staat ook afgebeeld op een kaart van omstreeks 1550 waarop de stellage staat ingetekend met de begeleidende tekst: “hier hebben die van Wou iustitie gedaen”.
ARR Boz inv. 599; noorden is rechts
Maar waar stond deze middeleeuwse galg nu? Een achttiende-eeuwse landmeterskaart uit 1799 laat zien dat ten zuiden van de oude Ruytershoeve aan de Wouwse baan (tussen Bergen op Zoom en Wouw in) naast een zuidwaarts weggetje een oud bosperceel lag dat op de kaart “Galgenbos” wordt genoemd. Deze veldnaam markeert zonder twijfel de locatie van de oude galg van Wouw.
detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B met veldnaam “Galgenbos”
Als we deze locatie intekenen op een moderne kaart, zien we dat de ouwe Wouwse galg tegenover de Canadese begraafplaatsen aan de andere kant van de snelweg moet hebben gestaan.
locatie gemarkeerd op Topotijdreis
De nieuwe galg van Wouw
Bij de grensregeling van 1558 schoof de grens echter ten nadele van de Wouwenaren naar het oosten op en kwam zo bij de stenen brug over de turfvaart (het watertje dat de Zoom heet) te liggen. Dit is de plek waar ook in latere eeuwen de grens tussen Wouw en Bergen op Zoom lag en die ook nu nog in de volksmond “de Wouwse tol” heet. Met de verschuiving van de grenzen lag de oude gerechtsplaats plots niet meer binnen de heerlijkheid Wouw en de galg moest dus ook verplaatst worden.
In de zeventiende en achttiende-eeuwse processtukken van de Wouwse vierschaar wordt de plaats van de buitengalg op de “Wouwse heide” geplaatst (zie ook dit artikel over Brabantse bandieten). Deze plaatsbepaling is weinig precies aangezien grote delen van het heidegebied rond Wouw bekend stonden als “de Wouwse heide”. Gelukkig staat op een Franse kaart van omstreeks 1747 de gerechtsplaats – ten noorden van de Bergsebaan en net ten oosten van stenen brug over de Zoom – duidelijk ingetekend. Hij stond dus ten zuidwesten van Heerle vlak bij de Wouwse tol.
BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126
Verrassend genoeg ontbreekt de galg op de talrijke achttiende-eeuwse landmeterskaarten van het land van Bergen op Zoom en Wouw. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de heide beheerd werd als gemeenschappelijk bezit en dus niet in groot detail hoefde te worden afgebeeld. Toch is er één kaart waarop de galg wel te vinden is: een heerlijkheidskaart van Bergen op Zoom – gemaakt door Jean-Baptiste Adan in 1791 – waar naast een tekeningetje van de buitengalg de tekst: “Geregte van Wouw” geschreven staat.
detail uit Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179 met beschrijving “Geregte van wouw”
Maar het gebied bij de Wouwse tol is tijdens de aanleg van de snelweg flink op de schop gegaan. Ook hier is het dus nuttig om de plaats op een moderne kaart aan te geven; we zien zo dat het Wouwse gerecht op het terrein van het noordelijke tankstation aan de A58 stond.
locatie gemarkeerd op Topotijdreis
het gerecht op de limieten van Roosendaal
Tot slot: ten oosten van Wouw op de grens met Roosendaal (niet ver van de Vroenhoutse Dalstraat) stond ook een gerechtsplaats waar de Wouwenaren misdadigers hebben tentoongesteld. Het lijkt hier in eerste instantie om een gelegenheidsgalg te gaan; zo herinnerden omstreeks 1480 de inwoners van Wouw zich nog dat de gerechtplaats was opgericht nadat twee mannen (vader en zoon) de daar woonachtige molenaar hadden omgebracht. Nadat de boosdoeners gevat waren, werden ze ook daar terechtgesteld; de ene op het grondgebied van Roosendaal en de andere op het grondgebied van Wouw (Van Ham 1975: 126). Nadien lijkt de gerechtplaats nog enige tijd in gebruik te zijn gebleven als Roosendaalse buitengalg.
locatie van het “Roosendaelsche gerecht” op de grens met Wouw aangegeven op de Wouwse heerlijkheidskaart van 1758 (ARR BOZ D270)
Grappig feitje: Tijdens archiefonderzoek in 2020 kwam ik toevallig een tot dan toe onopgemerkte afbeelding van deze gerechtsplaats tegen. Op de achterkant van een dossierstuk uit 1504 had een commissielid een schetsje van de buitengalg (“Rosendaelsche Regte”) en de Wouwse (oost-)molen (de Woutse mollen”) gemaakt.
NA, NDR RRB inv. 110
Conclusie
Zoals eerder al opgemerkt was de galg een belangrijke plek voor de historische tijdgenoten. Het markeerde een plek waar veiligheid en gerechtigheid werd gewaarborgd en een gemeenschap haar eigen zelfstandigheid en autoriteit kon uitdragen. Met de lokalisering van deze Wouwse buitengalg is dus ook een belangrijk stukje middeleeuwse/vroegmoderne topografie van Wouw boven water gekomen. Ik ben daarom zeer tevreden dat ook dit vraagstuk een bevredigend antwoord heeft gekregen.
bibliografie
Archief Raad en Rekenkamer Bergen op Zoom (= ARR BOZ), inv. 599, D-1, Bergen op Zoom: Figuratieve kaart van West-Brabant, midden 16e eeuw (ca. 1545-1550) van het gebied begrensd door Ooltgensplaat – Gastel – Nispen – Zandvliet.
ARR BOZ, inv. 342, Stukken betreffende de regeling van de grenzen tussen Bergen op Zoom en Wouw, 1496-1560, p. 56v.
ARR BOZ, inv. D270, Kaart van de Heerlijkheid Wouw, 1e t/m 19e Hoek, alle percelen genummerd.
BHIC 343 collectie kaarten tekeningen rijksarchief noord-brabant, nummer 126, Kaart van de omgeving van Bergen op Zoom met forten, bastions en lunetten.
Van Ham, W.A. (1975). “Breda contra Bergen op Zoom: vijf eeuwen strijd om de grenzen (II).” Jaarboek De Oranjeboom 28, 95-134.
Van Ham, W.A. (2000). Macht en Gezag in het Markiezaat, Verloren: Hilversum.
Mol, J.A. (2006). “Galgen in Laat-Middeleeuws Friesland”. De Vrije Fries 86, 95 – 140.
WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, KM 179, Caarte van het zuyd en west quartier des marquisaat van Bergen opten Zoom.
WBA, Collectie Kaarten handgetekend Bergen op Zoom, NA 1033/25B, Bergen op Zoom: Overzicht van percelen afgekapt bos (in geel) gelegen tussen Hinxmeer en Ruijtershove.
afbeelding van middeleeuws landhuis met ontginningshoeve omstreeks 1600 (Visscher)
Een landgoed is een samenhangend stuk grondbezit waarbij een opvallende woning hoort. Deze woning onderscheidt zich van de gewone bebouwing doordat ze bijvoorbeeld van steen gemaakt is. Het kon dus om een kasteel gaan, een stenen landhuis of een extra grote en belangrijke boerderij (zie ook Leenders 1999). In de middeleeuwen bevonden zich in de heerlijkheid Wouw meerdere van zulke landhuizen met landgoederen waarvan het kasteel van Wouw (toentertijd ‘thof van Wouwe’ genoemd) de bekendste is.
Een landgoedje dat tot nu toe onopgemerkt is gebleven is het huis van “Spellersteyn”, een stenen landhuis gelegen ten noorden van Wouw aan de Spellestraat, niet ver van de zuidelijke kruising met de Kruislandseweg. Het stond vermoedelijk ten noordwesten van het vroegtwintigste-eeuwse kapelletje aan de linkerkant van de Spellestraat.
locatie ten opzichte van Wouw op luchtfoto van Google maps.
De meest volledige beschrijving van het landgoed vinden we in een Antwerpse schepenaantekening uit het jaar 1479. Hierin lezen we over “een steenen huys geheeten spellersteyn” met bijgebouwen, tuin, bouwland en weilanden – twaalf Roosendaalse gemeten groot – (ca. 5 ha) en gelegen tussen de Spellestraat aan de oostzijde en een sloot aan de westzijde.
de naam Spellersteyn uit het Antwerpse schepenregister van 1479 (ARAA Sr 96 f. 262v)
Hierdoor valt het landgoed redelijk goed op de kadasterkaart van 1832 te plaatsen. Zelfs vandaag de dag bewaart de vorm van het hedendaagse boerderijperceel een deel van de omtrek van de oude hofgracht.
kadaster 1832: Leenders & Kerkhof
Het is ook interessant om te bekijken wie dat landgoed vóór 1479 nu eigenlijk bezat. Dat was namelijk Jan van den Zande Gieliszone, een koopman uit Bergen op Zoom. Deze koopman bezat niet alleen panden en grond bij Bergen op Zoom maar ook veel land op Spellestraat. Het gaat dan niet alleen om het landgoed bij Spellersteyn maar ook om een uitgestrekt stuk land tussen Spellestraat en Kruisland. Vermoedelijk was Jan vanden Zande van plan om – net zoals andere rijke kooplieden in die tijd – van een nieuw verkregen landgoed een belangrijk buitenhuis te maken.
Strijthof of het Oudehof ten Velde
Het stukje van Spellestraat dat het dichtst bij Wouw lag heette in de middeleeuwen “het Wouwse veld” of “het veld van Spellestraat” en was al sinds de dertiende eeuw in gebruik als groot akkercomplex. Het stuk van Spellestraat richting Kruisland en Steenbergen heette indertijd “Spellestraat in het veen”.
Het is waarschijnlijk dat op het “Veld van Spellestraat” omstreeks 1250 een oude versterkte boerderij heeft gestaan van waaruit het omliggende bouwland bewerkt werd (cf. Van Loon 1965: 124-25). Zo’n versterkte boerderij heet een “vroonhoeve” en zal toebehoord hebben aan een vazal van de heer van Bergen op Zoom. In deze oudste periode vormde deze vroonhoeve een voorpost in het grotendeels lege en woeste landschap van hoogmiddeleeuws Westbrabant. De locatie van deze dertiende-eeuwse boerderij is redelijk goed te benaderen. In 1432 wordt de “tiende” – een oude grondopbrengstbelasting- van het zuidelijke gebied tussen de Spellestraat en de Kruislandseweg namelijk “Strijthof” genoemd.
Deze naam heeft waarschijnlijk niks met “strijden” of onenigheid te maken maar eerder met het Oudfranse woord “striez, striet” (stijgbeugel) dat naar een driehoekig stuk land verwees (zie ook de Strijmaden bij Vroenhout). Toen dit land in cultuur werd gebracht, gebeurde dit door landeigenaren en landmeters die uit het zuiden van het hertogdom Brabant kwamen (zie Kerkhof 2020). Vandaar de Franse namen!
De locatie van deze “strijthof” komt overeen met percelen die in de vroegmoderne belastingregisters van 1550 en 1571″ouwehof” worden genoemd. In 1758 vinden we op de kaarten van Henri Adan nog steeds de percelen van de “Oudehof” aan de Spellestraat. Verrassend genoeg hadden de “tienden” van deze percelen in deze periode nog steeds hun middeleeuwse naam want op een prachtige kaart van omstreeks 1769 van het klooster Sint-Bernard aan de Schelde wordt het gebied nog steeds “Strijthof” genoemd:
De “strijthof” op de kaart van de tienden van Sint-Bernard van 1769 (kopie van 1816)
Leengoed van de heer van Bergen?
Het is waarschijnlijk dat het landgoed van Spellersteyn oorspronkelijk bij de dertiende-eeuwse Strijthof gehoord heeft. Vermoedelijk vinden we de Strijthof terug in het goederencomplex dat in het Bergen-op-Zoomse belastingregister van 1359 aan “Jan mííre vrouwen zone” wordt toegeschreven. De toenaam van deze mysterieuze edelman (mijnre vrouwen sone = de zoon van de vrouw van mijn heer) doet vermoeden dat het hier om een stiefzoon van de heer van Bergen gaat. Opvallende bijkomstigheid: het goed van Spellersteyn grensde in de vijftiende eeuw aan land dat aan de jonkheer van Bergen toebehoorde. Dit past in het plaatje dat het om oud bezit van de heer van Bergen ging dat al vroeg aan lagere grondeigenaren in leen was uitgegeven!
het bezit te Spellestraat van Jan miire vrouwen zone in 1359 (ARR BoZ, inv. 597, f. 81v)
Hoe het ook zij, het landgoed van Spellersteyn moet in de vijftiende eeuw al van de oudere “Strijthof” gesplitst zijn want in de Antwerpse archiefstukken wordt in 1442 “thuys te Spelderstrate” met het bijbehorende land als op zichzelf staand grondbezit genoemd. Dit is dus hetzelfde landgoed “Spellersteyn” uit 1479 alhoewel het toen kennelijk nog niet die naam droeg. Toendertijd – in 1442 – behoorde het huis aan een zekere Willem Adriaenszone toe die mogelijk een vermogende koopman uit Antwerpen was. Het zou kunnen dat de erfgenamen van “Jan mííre vrouwen sone” op een gegeven moment dit stuk van de “Strijthof” in de verkoop hebben gedaan en het zo bij Willem Adriaenszone terechtkwam.
Zestiende eeuw
In de zestiende eeuw verliezen we het landgoed gedeeltelijk uit zicht. Dat is goed te begrijpen want uit het archiefstuk uit 1479 blijkt dat het “goed van Spellersteyn” na het overlijden van Jan van den Zande opgedeeld werd. In de zestiende-eeuwse bronnen vond ik nog wel enkele sporen van het voormalige landhuis: in het cijnsregister van 1550 lezen we over “de steenen camer aent felt” (half gemet groot) dat tegenover de “Ouwenhof” lag. Ook in andere perceelbeschrijvingen in het register van 1550 wordt de “steenen camer” als oriëntatiepunt genoemd. Kennelijk stond het gebouw er toen nog wel! In het register van 1609 komen we het landhuis jammer genoeg niet meer tegen. Dat heeft mogelijk te maken met het oorlogsgeweld van de jaren 1580 waarbij de dorpskom van Wouw verwoest werd en de landerijen rond Wouw tien jaar lang onbebouwd achterbleven.
Conclusie
Dit stukje laat mooi zien dat de Westbrabantse plattelandsgeschiedenis nog steeds niet al haar geheimen heeft prijs gegeven en dat nieuw onderzoek vaak nog onopgemerkte gegevens kan opleveren. Zo weten we nu dat in het begin van de vijftiende eeuw twaalf Roosendaalse gemeten van het vroegere goed van de “Strijthof” – een verdwenen vroonhoeve op het veld van Spellestraat – afgesplitst waren en daar later – in ieder geval in 1442 – een stenen huis stond dat “thuys van Spelrestraet” werd genoemd. In 1479 werd dit landhuis de pretentieuze naam “Spellersteyn” toegedicht maar in de periode daarna viel het landgoed uit elkaar zodat het in de tweede helft van de zestiende eeuw uit de geschreven bronnen verdwijnt. Zo raakte het vijftiende-eeuwse kasteeltje/landhuis “Spellersteyn” in de vergetelheid.
Bronnen
Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 31, f. 25v (1442).
Ancien Régime Archief Antwerpen inv. Schepenregister 96, f. 262v (1479).
Archieven van de Raad en Rekenkamer van Bergen op Zoom, inv. 597, Legger van vaste inkomsten (landcijns, moercijns, hooitienden, lakenaccijns) in het land van Bergen op Zoom en te Brecht (1359).
Kerkhof, P. A. (2020). “De middeleeuwse veldnaam abdije tussen Wouw en Roosendaal en het klooster van Sint-Catharinadal”. Jaarboek Ghulden Roos 83, 33-60.
Kerkhof, P.A. (2020). “Calwentriest en Den Trieste. Vreemde veldnamen tussen Wouw en Roosendaal”. In: Bulletin de la Commission Royale de Toponymie et Dialectologie vol. 92 (2020) p. 117-138
Leenders, K.A.H.W. (1999). “het landgoederenlandschap rond Breda”. Jaarboek De Oranjeboom LII, 1-63.
Van Loon, J.B. (1965). “Sporen van het hofstelsel in Noord-Brabants zuidwesten”. Jaarboek Ghulden Roos 25, 113-144.
Het lied van het leger van Igor is een twaalfde-eeuws Oost-Slavisch heldendicht over de nederlaag van de vorst Igor, prins van Kiev/Kyiv, op de oostelijke steppen van de Oekraïne in de strijd tegen het Turkische steppenvolk van de Koemanen.
De reden voor de nederlaag was een voortslepend conflict met zijn broer Svevolod waardoor de Koemanen de Oekraïne binnen konden trekken en de steden Kiev/Kyiv en Chernigov/Chernihiv in gevaar kwamen.
De mooiste passage van het dichtwerk is de treurzang van de vrouw van Igor, Yaroslavna, die vanaf de transen van de stadsmuur van Putivl haar verdriet in woorden giet.
Nicholas Roerich, Yaroslavna’s lament (1914)
Hieronder heb ik het begin van het lied van het leger van Igor naar het Oudnederlands vertaald. Waarom? Als protest tegen een zinloze oorlog. Ter viering van de mooie dingen in deze wereld. Ter herinnering aan de prachtige literatuur die voortkwam uit de tijd dat de tegenstelling Russen en Oekraïners nog niet bestond.
ne wari uns gitemi, bruother, biginnan in wordon aldon biginnan thia talon vilo hardo thes volkes Ingwares, Ingwares, suno Swentislaves aver ne skulin wi thit liet biginnan bi theson dâdon, in tîde unsara, vora jenon kunstin Baganon, Bagano, thie gôkelari, so hi woldi mannon gimakon ên liet hi fliugi in môdi thora then bômon soso ên grawo wolf ovar thera erthon soso ên sôro athelaro ondar then wolkon wanda hi gihugên condi , seida hi, thia strîda in êrdagum than hi lâti tian valkon ana then swanon sowelliko valko nitharvalli, these swano skuli singan
“Were it not seemly to us, brothers, to begin in ancient diction the tales of the toils of the army of Ígoŕ, Ígoŕ Svyatoslávič? [Or] to begin this song in accordance with the ballads of this time, and not like the invention of Boyán? For the wise Boyán when he wished to make a song for any man, in his thought used to fly in the trees, [race] like a grey wolf on earth, [soar] like a dusky eagle beneath the clouds. He used to recall the words and the dissensions of the early times. Then he released falcons on a flock of swans; whichever [falcon] first arrived, its swan sang a song”
beluister hier de Oudnederlandse uitspraak
Не лѣпо ли ны бѣщеть, братие, начяти старыми словесы трудьныхъ повѣстии о пълку Игоревѣ, Игоря Святославичя? Начяти же ся тои пѣсни по былинамъ сего врѣмене <веремене>, а не по замыщлению Бояню. Боянъ бо вѣщии, аще <аче> кому хотяше пѣснь творити, то растѣкашеть <рос-> ся мыслию по дрѣву <дереву>, сѣрымь вълкъмь по земли, сизымь орьлъмь подъ облакы <оболокы>. Помьняшеть бо – рече – пьрвыхъ врѣменъ <веременъ> усобицѣ, – тъгда пыщяшеть десять соколовъ <соколъ> на стадо лебедии: которыѣ дотечяше, та прѣди <переди> пѣснь пояше. Боянъ же, братие, не десять соколовъ <соколъ> на стадо лебедии пущяше, дъ своѣ вѣщѣѣ пьрсты на живыѣ струны въскладаше; оны же самы къняземъ славу рокотаху:
Wilt u dit twaalfde-eeuwse magistrale stuk Oud-Slavische literatuur in Modern-Engelse vertaling lezen? Dat kan hier. Wilt u de kinderen van de Oekraïne helpen? Doneer dan aan Unicef.